ECLI:NL:GHAMS:2019:4242

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
23-003209-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzetheling en verkeersdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder opzetheling van een bromfiets en het rijden zonder rijbewijs. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de politierechter. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit, maar het hof achtte de feiten 2 en 3 wel bewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte op 30 januari 2018 een Piaggio bromfiets en een kentekenplaat had verworven, terwijl hij wist dat deze goederen door diefstal verkregen waren. Tevens reed hij zonder rijbewijs op de bromfiets. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof onvoldoende bewijs had dat de gestelde schade door het handelen van de verdachte was veroorzaakt. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 9a, 57, 62, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003209-18
datum uitspraak: 19 juli 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701193-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 augustus 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorend aan De Nationale Politie, eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot die/dat goed(eren) te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak/verbreking, heeft getracht een raam te forceren.
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (meermalen) - een Piaggio bromfiets en - een kentekenplaat [kenteken] heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
3.
hij op of omstreeks 30 januari 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (een bromfiets) heeft gereden op de weg, Oosterpark, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 30 januari 2018 te Amsterdam,
- een Piaggio bromfiets en
- een kentekenplaat [kenteken]
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door diefstal verkregen goederen betrof.
3.
hij op 30 januari 2018 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (een bromfiets) heeft gereden op de weg, Oosterpark, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen onder feit 2 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde levert op:
Opzetheling, meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 1 week gevangenisstraf en voor het onder feit 3 tenlastegelegde tot 1 week hechtenis, steeds met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van een bromfiets (en kentekenplaat) waarop hij bovendien reed zonder dat hem daartoe een rijbewijs was afgegeven. Daarmee heeft de verdachte de eigendomsrechten van de rechthebbenden geschonden en heeft hij bovendien gevaar op de weg veroorzaakt. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof acht het raadzaam te bepalen dat in verband met de verwevenheid van feit 2 en feit 3 ten aanzien van dat laatste feit geen afzonderlijke straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 320,76. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 71,85. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering.
Uit het dossier en het overige ter terechtzitting verhandelde is het hof onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9a, 57, 62, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Rijn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2019.
Mr. P.C. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]