ECLI:NL:GHAMS:2019:4212

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
200.255.250/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak over eenzijdige opzegging van werkzaamheden en contractuele boete

In deze zaak heeft Oelan Consultancy B.V. (hierna: Oelan) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vorderingen van de geïntimeerde, handelend onder de naam [X], zijn toegewezen. De zaak betreft een geschil over een inleenovereenkomst tussen Oelan en [X], waarbij [X] een medewerker ter beschikking stelde aan Oelan. De overeenkomst was aangegaan voor een bepaalde periode, met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging. Oelan heeft gesteld dat de geïntimeerde de overeenkomst eenzijdig heeft opgezegd, wat in strijd zou zijn met de gemaakte afspraken. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet als een eenzijdige terugtrekking kon worden gekwalificeerd, omdat er overeenstemming bestond over de beëindiging van de opdracht tussen de geïntimeerde en [Z]. Oelan heeft in hoger beroep aangevoerd dat de geïntimeerde niet de bevoegdheid had om de overeenkomst op te zeggen en dat zij recht heeft op de contractuele boete van € 50.000,-. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerde de overeenkomst niet eenzijdig kon opzeggen en dat zij de boete verschuldigd is, maar heeft deze gematigd tot € 5.000,-. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerde aansprakelijk is voor de door Oelan geleden schade, die nader moet worden vastgesteld. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover het de vorderingen van Oelan in reconventie afwees en heeft de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van de boete en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.255.250/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6886395 / CV EXPL 18-9870
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 november 2019
inzake
OELAN CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. Y. Benjamins te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde]
handelend onder de naam [X] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Oelan en [geïntimeerde] genoemd.
Oelan is bij dagvaarding van 4 februari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 december 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Oelan als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Op de rol van 12 maart 2019 is tegen haar verstek verleend.
Oelan heeft een memorie van grieven met een productie genomen. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - in conventie de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en in reconventie haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
Oelan heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.
Ten slotte heeft Oelan om arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 heeft Oelan bezwaar gemaakt tegen het onder 2.6 vastgestelde feit. Dat bezwaar is terecht en met dat bezwaar zal het hof hierna rekening houden. Voor het overige dienen de vastgestelde feiten ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Op 4 januari 2016 hebben Oelan en [geïntimeerde] handelend in de uitoefening van haar bedrijf onder de naam [X] (verder ook wel: [X] ) een overeenkomst gesloten (door partijen ‘inleenovereenkomst’ genoemd), waarin [X] (aangeduid als ‘uitlener’) [geïntimeerde] (aangeduid als ‘medewerker’) ter beschikking heeft gesteld aan Oelan (aangeduid als ‘inlener’) teneinde werkzaamheden te verrichten ten behoeve van (een opdrachtgever van) de opdrachtgever van Oelan (verder: de overeenkomst).
2.2.
In de overeenkomst staat, voor zover relevant, het volgende:

Duur en beëindiging
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de periode van 4 januari 2016 t/m 31 maart 2016. Na afloop van deze periode wordt deze overeenkomst steeds stilzwijgend verlengd met 1 maand. Inlener kan deze overeenkomst op elk moment schriftelijk beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van 2 weken, welke termijn zal ingaan op de 1e werkdag na de opzegging.
Indien de werkzaamheden door de opdrachtgever van inlener worden beëindigd, zal inlener hiervan zo spoedig mogelijk mededeling doen aan de uitlener. De datum van beëindiging van de werkzaamheden zal ook gelden als beëindigingdatum van deze overeenkomst.
Eenzijdige tussentijdse terugtrekking door uitlener van medewerker is niet toegestaan. Indien deze omstandigheid zich voordoet, is uitlener aan inlener verschuldigd een direct opeisbare boete van € 50.000,- (zegge vijftigduizend euro) voor iedere overtreding, alsmede een direct opeisbare boete van € 500,- (zegge vijfhonderd euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, zonder dat enige ingebrekestelling of gerechtelijke tussenkomst vereist is en onverlet het recht van inlener om volledige schadevergoeding te vragen.(…)”
.
2.3.
Oelan heeft een overeenkomst gesloten met [Y] , waarin Oelan [geïntimeerde] ter beschikking heeft gesteld aan [Y] . [Y] heeft een vergelijkbare overeenkomst gesloten met [Z] . Op grond van de verschillende overeenkomsten is [geïntimeerde] werkzaamheden gaan verrichten voor [Z] .
2.4.
Bij factuur van 1 maart 2016 heeft [X] aan Oelan een bedrag van € 11.180,40 (inclusief btw) in rekening gebracht voor de voor [Z] verrichte werkzaamheden in februari 2016.
2.5.
Een e-mail van 9 maart 2016 van een medewerker van [Y] aan Oelan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) Vandaag heb ik via de mail contact gehad met mijn opdrachtgever bij [Z] over de inzet van [geïntimeerde] (hof: [geïntimeerde] ). Haar inzet was in eerste instantie tot 31 maart gecontracteerd waarna er sprake zou kunnen zijn van een verlenging. Tevens heb ik hem gevraagd naar de stand van zaken rond het contract. Zoals je weet wilde [Z] niet akkoord gaan met onze voorwaarden en zouden mij een eigen overeenkomst sturen.
Kort daarna ontving ik een reactie met daar in de volgende tekst:
[geïntimeerde] willen we graag verlengen en wat [Z] betreft op maandelijkse basis (stilzwijgend en met een maand opzegtermijn).
(…)
Het goede is dat [geïntimeerde] dus door kan gaan waarbij we dus per maand verlengen tenzij er een opzegging komt. (…)”.
2.6.
Op 23 maart 2016 heeft [geïntimeerde] mondeling aan [Z] en per e-mail aan Oelan de overeenkomst per 1 april 2016 opgezegd.
2.7.
Naar aanleiding daarvan heeft Oelan bij e-mail van 24 maart 2016 onder meer het volgende aan [geïntimeerde] laten weten:
“Het feit dat [Y] via [Z] te horen heeft gekregen over jouw opzegging is zeer ongewenst, aangezien wij formeel jouw opdrachtgever zijn. In een normale gang van zaken had je gezien de afspraken die we met elkaar hebben gemaakt met ons in gesprek moeten gaan, waarna wij [Y] hadden kunnen berichten. Zij hadden hierna in gesprek dienen te gaan met [Z] . Deze situatie heeft er zelfs toe geleid dat [Z] je inzet per vandaag heeft beëindigd. (…)
Ik wil graag benadrukken dat gelet op de overeenkomst tussen [X] en Oelan, eenzijdige tussentijdse terugtrekking van jouw zijde niet is toegestaan. Hiervoor hebben we samen een direct opeisbare boete afgesproken van 50.000,- EUR. Duidelijk is geworden dat je toerekenbaar bent tekortgeschoten en dat je in verzuim verkeert. Aangezien jouw inzet inmiddels is beëindigd, is nakoming niet (meer) mogelijk. Derhalve ben je de contractuele boete verschuldigd.
Gelet op jouw gebleken geschiktheid, zou jouw inzet normaal gesproken tot eind 2016 hebben doorgelopen. Door jouw handelen lopen we dus 9 maanden omzet en marge mis en leiden we dus schade van grof totaal 1.500 uur maal 8,- EUR marge, dit is totaal 12.000,- EUR exclusief 21% BTW. Deze schade dien je te vergoeden. (…)
Betaling van de openstaande facturen van [X] over februari en maart 2016 zal allereerst worden opgeschort waarna we de genoemde bedragen zullen gaan verrekenen. Het resterende saldo zal worden gevorderd.”.
2.8.
Bij e-mail van 14 april 2016 aan Oelan heeft [geïntimeerde] de vorderingen van Oelan van de hand gewezen. Volgens haar was er geen sprake van een tussentijdse terugtrekking en berust de door Oelan gestelde duur van de opdracht op een onjuiste veronderstelling. Verder heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op betaling van de facturen betreffende februari en maart 2016.
2.9.
Bij factuur van 14 april 2016 heeft [X] aan Oelan een bedrag van
€ 9.583,20 (inclusief btw) in rekening gebracht voor de voor [Z] verrichte werkzaamheden in maart 2016.
2.10.
Bij brief van 5 juli 2017 heeft een door [X] ingeschakeld incassobureau Oelan gesommeerd tot betaling van genoemde facturen, vermeerderd met rente en (incasso)kosten.
2.11.
Bij brief van 7 juli 2017 aan het incassobureau heeft mr. Benjamins voornoemd namens Oelan de vorderingen van [X] gemotiveerd van de hand gewezen, zich op het standpunt gesteld dat [X] een bedrag aan Oelan was verschuldigd en om betaling van dat bedrag verzocht.

3.Beoordeling

3.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, samengevat weergegeven, dat Oelan zal worden veroordeeld tot betaling van € 25.000,- en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2.
Het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 25.000,- is als volgt opgebouwd:
- € 20.763,60 aan hoofdsom;
- € 2.843,15 aan wettelijke handelsrente over de hoofdsom tot aan datum dagvaarding;
- € 3.114,54 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 662,45 aan btw; en
- € 40,- aan interne invorderingskosten.
[geïntimeerde] heeft haar vordering beperkt tot € 25.000,-.
3.3.
In reconventie heeft Oelan gevorderd, samengevat weergegeven:
I. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de contractuele boete van € 50.000,-, althans na verrekening met de facturen van [geïntimeerde] tot een bedrag van € 29.236,40, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door Oelan geleden en nog te lijden schade als gevolg van het handelen van [geïntimeerde] , nader op te maken bij staat;
III. veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. veroordeling van [geïntimeerde] in de executiekosten indien niet binnen veertien dagen aan het te wijzen vonnis is voldaan,
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de opzegging van [geïntimeerde] niet als een eenzijdige tussentijdse terugtrekking in de zin van de overeenkomst kan worden gekwalificeerd omdat er tussen [geïntimeerde] en [Z] overeenstemming bestond over de beëindiging van de opdracht van [geïntimeerde] , om welke reden het beroep van Oelan op het boetebeding faalt. De vorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen, behoudens de gevorderde btw en interne invorderingskosten. De buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen tot het wettelijke tarief. Oelan is veroordeeld in de proceskosten in conventie. In plaats van de gevorderde wettelijke handelsrente is de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten toegewezen. De vorderingen in reconventie zijn afgewezen, met veroordeling van Oelan in de proceskosten.
3.5.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Oelan met de grieven 2 tot en met 7 op. Ter onderbouwing van deze grieven heeft Oelan, samengevat, het volgende aangevoerd. Het gaat hier om de vraag of [geïntimeerde] haar verplichtingen ten opzichte van Oelan uit hoofde van de overeenkomst is nagekomen. Daarbij staat voorop dat de rechtsverhouding tussen partijen geen uitzendconstructie betreft en dat [Z] niet als (feitelijke) opdrachtgever van [geïntimeerde] heeft te gelden. De kantonrechter heeft ten onrechte een niet bestaande rechtsverhouding ingevoegd. Tussen Oelan en [geïntimeerde] is een overeenkomst van opdracht gesloten en in die verhouding moet de opzegging van [geïntimeerde] worden beoordeeld. Dat betekent dat [geïntimeerde] over een mogelijk einde van de opdracht met Oelan in overleg had moeten treden. Door dat na te laten heeft [geïntimeerde] onvoldoende invulling gegeven aan haar zorgplicht. Daarnaast is de opdracht van [geïntimeerde] niet door [Z] en [geïntimeerde] met wederzijds goedvinden beëindigd. [geïntimeerde] heeft de opdracht per 1 april 2016 beëindigd en [Z] heeft in reactie daarop aan [geïntimeerde] laten weten dat 24 maart 2016 haar laatste werkdag zou zijn. Dat terwijl [Z] erop vertrouwde dat de overeenkomst na de overeengekomen periode in ieder geval met een maand, dus tot en met 30 april 2016, zou worden verlengd. Een op zichzelf staande opzegging door [Z] aan [geïntimeerde] is dus niet aan de orde. Vanwege genoemde tekortkoming is [X] / [geïntimeerde] de contractuele boete verschuldigd en maakt Oelan met recht aanspraak op verrekening van dat bedrag met de bedragen van de onbetaald gebleven facturen. Voor zover nodig beroept Oelan zich op onrechtmatig handelen van [X] en stelt zij zich op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [X] aanspraak maakt op betaling van de door haar verrichte werkzaamheden aangezien zij volgens Oelan evident schadeveroorzakend heeft gehandeld ten opzichte van Oelan.
3.6.
De grieven 2 tot en met 7 lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Vooropgesteld wordt dat de overeenkomst tussen Oelan en [X] is aangegaan voor de periode van 4 januari 2016 tot en met 31 maart 2016, na welke periode de overeenkomst telkens stilzwijgend met een maand zou worden verlengd. [Z] en [Y] alsook Oelan hadden de mogelijkheid de overeenkomst (tussentijds) te beëindigen, terwijl die mogelijkheid - in de overeenkomst ‘eenzijdige tussentijdse terugtrekking’ genoemd - voor [X] en [geïntimeerde] , behoudens gewichtige redenen, niet bestond. Door op 23 maart 2016 aan [Z] en vervolgens aan Oelan mee te delen dat zij de overeenkomst ná 1 april 2016 niet wenste voort te zetten, heeft [geïntimeerde] zich niet aan de afspraak met Oelan gehouden. [geïntimeerde] had die opzeggingsbevoegdheid op grond van de overeenkomst niet en gesteld noch gebleken is dat gewichtige redenen aan de opzegging door [geïntimeerde] ten grondslag hebben gelegen. Niet van belang is dus of [Z] , die geen partij is bij de overeenkomst, met beëindiging van de inzet van [geïntimeerde] al dan niet akkoord ging. Hetzelfde geldt voor het feit dat [Z] in reactie op de opzegging van [geïntimeerde] aan haar te kennen heeft gegeven dat 24 maart 2016 haar laatste werkdag zou zijn. Dat betekent dat [geïntimeerde] vanwege de niet toegestane eenzijdige tussentijdse terugtrekking in beginsel de direct opeisbare boete uit de overeenkomst van € 50.000,- aan Oelan is verschuldigd. In zoverre slagen de grieven.
3.7.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op matiging van de contractuele boete. Uit de e-mail van 9 maart 2016 (zie 2.5) blijkt dat [Z] de inzet van [geïntimeerde] op het project in ieder geval met een maand, dus tot 1 mei 2016, wilde verlengen. Niet met zekerheid valt vast te stellen of de overeenkomst ná 1 mei 2016 zou worden verlengd en hoe lang de overeenkomst uiteindelijk zou hebben voortgeduurd. Oelan heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de door haar geleden schade ongeveer € 12.000,- aan gemiste inkomsten behelst. Uit de e-mail van 24 maart 2016 van Oelan aan [geïntimeerde] (zie 2.7) is af te leiden dat dit bedrag is berekend over negen maanden, tot eind 2016. Oelan heeft verder aangevoerd reputatieschade te hebben geleden en dat zij jegens [Y] schadeplichtig is. Verder wordt in acht genomen dat [geïntimeerde] pas op 23 maart 2016 aan Oelan kenbaar heeft gemaakt dat zij de opdracht per 1 april 2016 stopzette. Op grond van het voorgaande en gelet op de relatief korte duur van de overeenkomst en de hoogte van de door [geïntimeerde] verstuurde facturen, acht het hof het redelijk de gevorderde boete te matigen tot een bedrag van
€ 5.000,-. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 5.000,- aan Oelan, alsook de gevorderde wettelijke rente daarover. Dat de reden voor het opnemen van het boetebeding in de overeenkomst er juist in was gelegen om discussie over de exacte hoogte van geleden en nog te lijden schade te voorkomen, zoals Oelan heeft aangevoerd, betekent niet dat daarvan in een voorkomend geval niet kan worden afgeweken.
3.8.
Gelet op de hiervoor in 3.6 vastgestelde tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst zijdens [geïntimeerde] en de stelling van Oelan dat zij door het handelen van [geïntimeerde] schade heeft geleden (zie 3.7), is naar het oordeel van hof de mogelijkheid dat schade door Oelan is geleden (voldoende) aannemelijk. De gevorderde verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door Oelan geleden en nog te lijden schade als gevolg van het handelen van [geïntimeerde] , nader op te maken bij staat, zal worden toegewezen.
3.9.
Oelan heeft de juistheid van de facturen van [geïntimeerde] niet betwist. Oelan is daarom gehouden, voor zover zij hieraan niet al uitvoering heeft gegeven, de bedragen van de facturen van in totaal € 20.763,60 aan [geïntimeerde] te voldoen. Het betoog van Oelan dat zij de facturen niet hoeft te betalen gelet op de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [geïntimeerde] dan wel dat aanspraak op betaling van de facturen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, wordt niet gevolgd. Oelan zal door het toe te wijzen bedrag aan boete worden gecompenseerd voor de opzegging door [geïntimeerde] en niet is gebleken dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die de aanspraak op betaling van de facturen onaanvaardbaar maken. De vorderingen van [geïntimeerde] , behoudens de gevorderde btw en interne invorderingskosten, zijn op goede gronden toegewezen. In zoverre falen de grieven 2 tot en met 7.
3.10.
Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover de vorderingen van Oelan in reconventie zijn afgewezen en Oelan is veroordeeld in de proceskosten en nakosten in reconventie. De gevorderde verklaring voor recht zal alsnog worden toegewezen en tevens zal [geïntimeerde] worden veroordeeld tot het betalen van een boete van € 5.000,- en - als de in het ongelijk gestelde partij - de proceskosten voor zover gemaakt in reconventie. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vorderingen van Oelan in reconventie zijn afgewezen en voor zover Oelan daarbij is veroordeeld in de proceskosten in reconventie met nakosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Oelan te betalen een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2016 tot de dag van algehele voldoening;
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door Oelan geleden en nog te lijden schade als gevolg van het handelen van [geïntimeerde] , nader op te maken bij staat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van Oelan begroot op € 1.200,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan betaling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] in de executiekosten indien niet binnen veertien dagen na datum van dit arrest aan het arrest is voldaan;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep tot op heden op € 2.103,40 aan verschotten en € 1.959,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan betaling is voldaan;
verklaart bovenstaande betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, I.A. Haanappel-van der Burg en M.S.A. Vegter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.