Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
e. het verstrekken en aangaan van geldleningen, het beheren van en het beschikken over registergoederen en het stellen van zekerheden, ook voor schulden van anderen”.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een borgstelling die door [geïntimeerde] was afgegeven in het kader van financieringen aan de Poluxgroep. De Rabobank had in 2011 en 2012 aanzienlijke leningen verstrekt aan de Poluxgroep, waarvoor [geïntimeerde] en anderen borg stonden. Na het faillissement van de Poluxgroep in 2014 heeft de echtgenote van [geïntimeerde] vernietigingsverklaringen uitgebracht op basis van artikel 1:88 BW, omdat zij geen toestemming had gegeven voor de borgstellingen. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de borgstelling rechtsgeldig was vernietigd, maar Rabobank ging in hoger beroep.
Het hof heeft de feiten vastgesteld en geoordeeld dat de borgstelling van [geïntimeerde] niet rechtsgeldig was vernietigd. Het hof oordeelde dat de financieringen binnen de normale bedrijfsuitoefening van de Poluxgroep vielen, waardoor de uitzondering in artikel 1:88 lid 5 BW van toepassing was. De grieven van Rabobank werden gegrond verklaard, en het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank. [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van € 275.000,-- aan Rabobank, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van beslagkosten. De proceskosten werden ook aan [geïntimeerde] opgelegd, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het hof verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.