In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie en de uitleg van een echtscheidingsconvenant. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de man, verweerder in principaal hoger beroep, verzocht had om de partneralimentatie op nihil te stellen. De rechtbank had in 2016 bepaald dat de man aan de vrouw een maandelijkse bijdrage van € 856,- zou betalen, welke later door wettelijke indexering is verhoogd naar € 904,83. De man stelde dat de alimentatie automatisch zou eindigen bij het stoppen van zijn WW-uitkering, terwijl de vrouw betoogde dat er geen overeenstemming was over een automatische nihilstelling van de alimentatie.
Het hof heeft vastgesteld dat de WW-uitkering van de man op 15 augustus 2016 is geëindigd en dat hij sindsdien geen inkomsten heeft ontvangen. Het hof oordeelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die een herberekening van de partneralimentatie rechtvaardigde. De vrouw had teveel alimentatie ontvangen en moest een bedrag van € 4.891,46 terugbetalen aan de man. Het hof heeft de verzoeken van de man om de alimentatie te limiteren tot zes jaar afgewezen, omdat hij niet voldoende bijzondere omstandigheden had aangetoond. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.