ECLI:NL:GHAMS:2019:4128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
200.245.104/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kredietovereenkomst en opzegging door de bank met toetsing aan Richtlijn 93/13

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep van Finata Bank N.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak draait om een kredietovereenkomst tussen Finata en een consument, waarbij de bank de overeenkomst heeft opgezegd en het uitstaande krediet heeft opgeëist, vermeerderd met een kredietvergoeding. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 17 september 2019 al een voorshands oordeel gegeven over de toewijsbaarheid van de vordering. Finata heeft in deze procedure geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich over dit oordeel uit te laten.

De kantonrechter had de gevorderde hoofdsom van € 5.352,67 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 januari 2018. Het hof heeft in het vervolg van de procedure geoordeeld dat er geen grond is voor toewijzing van contractuele rente in plaats van wettelijke rente, waardoor de vordering van Finata op dat punt ongegrond is. De wettelijke rente over het bedrag van € 5.352,67 kan worden toegewezen vanaf 6 december 2000, met een maximum van € 12.500,00, rekening houdend met gedane aflossingen.

In de eindbeslissing heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en Finata in het gelijk gesteld voor wat betreft de hoofdsom en de wettelijke rente, met een veroordeling van de geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties. De kosten zijn vastgesteld op € 577,75 aan verschotten en € 600,00 voor salaris gemachtigde in eerste aanleg, en € 824,01 aan verschotten en € 1.074,00 voor salaris advocaat in hoger beroep. Het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.245.104/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 6609231 \ CV EXPL 18-602
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 november 2019
inzake
FINATA BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Finata en [geïntimeerde] genoemd.
Op 17 september 2019 is in deze zaak een tussenarrest gewezen. Finata is in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het in het tussenarrest weergegeven voorshandse oordeel van het hof.
Finata heeft afgezien van recht om een akte te mogen nemen. Vervolgens is wederom arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter heeft de gevorderde hoofdsom van € 5.352,67 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 januari 2018, dat is de datum van de inleidende dagvaarding. Daarnaast is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten. Het meer gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
2.2.
In het tussenarrest is het hof voorshands tot het oordeel gekomen dat er geen grond is voor toewijzing van contractuele rente in plaats van wettelijke rente, zodat de vordering van Finata voor zover daarop gebaseerd ongegrond is. De wettelijke rente over een bedrag van € 5.352,67 kan worden toegewezen vanaf 6 december 2000, waarbij de vordering van Finata moet worden verminderd met de gedane aflossingen en worden gemaximeerd op een bedrag van € 12.500,00.
2.3.
Finata heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich over dit voorshandse oordeel uit te laten en het hof ziet geen reden om daarvan terug te komen.
2.4.
De slotsom is dat grief II gedeeltelijk slaagt. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal worden gesteld op 6 december 2000. Met de grieven IV en V voert Finata aan dat de kantonrechter bij de berekening van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg van een te laag griffierecht en een te laag bedrag aan salaris gemachtigde is uitgegaan. Deze grieven slagen. Gezien de hoogte van de vordering dient de proceskostenveroordeling in eerste aanleg op een hoger bedrag te worden vastgesteld. Voor het overige kunnen de grieven van Finata niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
2.5.
De vordering van Finata, bestaande uit de hoofdsom en de wettelijke rente, zal tot een bedrag van € 12.500,00 worden toegewezen. Ter wille van de leesbaarheid zal het vonnis geheel worden vernietigd en zullen de veroordelingen opnieuw worden vastgesteld. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] € 5.352,67 aan Finata te betalen, verminderd met gedane aflossingen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2000 tot een maximumbedrag (hoofdsom en wettelijke rente) van € 12.500,00;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Finata begroot op € 577,75 aan verschotten en € 600,00 voor salaris gemachtigde en in hoger beroep tot op heden op € 824,01 aan verschotten en € 1.074,00 voor salaris advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.P. Schoonbrood-Wessels en S.B. van Baalen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.