ECLI:NL:GHAMS:2019:4067

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
200.241.684/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting studiekosten en uitleg studieovereenkomst in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een voormalig werknemer, aangeduid als [appellante], tegen AristoZorg B.V. De zaak betreft de terugbetalingsverplichting van studiekosten die voortvloeien uit een studieovereenkomst. De rechtbank Noord-Holland had eerder een vonnis gewezen waarin de vorderingen van [appellante] deels werden toegewezen en deels afgewezen. [appellante] was in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis, met de stelling dat de studieovereenkomst vernietigd diende te worden en dat er geen terugbetalingsverplichting bestond. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de studieovereenkomst duidelijk was en dat [appellante] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij tot terugbetaling van de studiekosten gehouden was, ook al beëindigde zij haar dienstverband voor het behalen van het diploma. Het hof oordeelde dat de terugbetalingsverplichting niet alleen gold bij het niet positief afronden van de opleiding, maar ook in het geval van voortijdige beëindiging van het dienstverband. Echter, het hof oordeelde ook dat de door AristoZorg opgevoerde begeleidingskosten niet door [appellante] dienden te worden terugbetaald, omdat hiervoor geen duidelijke grondslag in de studieovereenkomst was. Uiteindelijk werd [appellante] veroordeeld tot terugbetaling van € 2.295,- aan studiekosten, vermeerderd met wettelijke rente, en werd het vonnis van de rechtbank in conventie en reconventie gedeeltelijk vernietigd en gedeeltelijk bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.241.684/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 6355142 \ CV EXPL 17-7182
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 november 2019
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. A.J. Butter te Hoorn,
tegen
ARISTOZORG B.V.,
gevestigd te Heiloo,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.P. Otte te Limmen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en AristoZorg genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 18 juni 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2018 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en AristoZorg als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - het vonnis waarvan beroep zal vernietigen wat betreft de vordering in reconventie en deze vordering alsnog zal afwijzen en de vordering in conventie met betrekking tot het gevorderde loon voor reistijd en de gevorderde reiskosten alsnog zal toewijzen, met veroordeling van AristoZorg in de kosten van het geding in beide instanties met rente.
AristoZorg heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, waaronder de nakosten.
AristoZorg heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.
Op 21 april 2016 hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten op basis waarvan [appellante] per 1 mei 2016 voor de duur van zeven maanden bij AristoZorg in dienst is getreden voor minimaal 4 en maximaal 28 uur per week. In de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat [appellante] een bruto uurloon van
€ 13,02 ontvangt conform de CAO FWG 15 3-8, inclusief vakantierecht en exclusief vakantiegeld. In de arbeidsovereenkomst staat - in artikel 4 sub f - dat [appellante] zal werken vanuit de vestiging in [plaats] . In artikel 5 sub f staat dat [appellante] maandelijks een reiskostenvergoeding van € 132,62 toekomt.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (verder: de CAO) van toepassing. Artikel 9.1 van de CAO regelt de vergoeding woon-werkverkeer voor een werknemer die werkzaam is op een vaste werklocatie. Die vergoeding betreft een vast bedrag. Artikel 9.2 van de CAO bepaalt de tegemoetkoming van de reiskosten in het geval de werknemer rechtstreeks vanaf huis naar de cliënt(en) reist. De vergoeding is afhankelijk van het aantal afgelegde kilometers. Artikel 9.3 van de CAO regelt de situatie dat de werknemer vanaf de vaste werklocatie naar cliënten thuis reist, in welk geval de reiskosten voor woon-werkverkeer conform artikel 9.1 en de reiskosten voor het reizen vanaf de vaste werklocatie naar cliënten conform artikel 9.2 worden vergoed.
2.3.
Op 4 augustus 2016 hebben partijen een studieovereenkomst gesloten. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:

a) De medewerker verklaart de opleiding te willen volgen: Verzorgende IG vanafseptember 2016 voor de duur van ongeveer 1,5 jaar.
b) AristoZorg neemt de kosten van € 10.000,00 voor haar rekening.
c) AristoZorg betaalt de studiekosten en de examenkosten rechtstreeks aan hetopleidingsinstituut.(…)
g) Als de opleiding niet positief wordt afgerond dient de medewerkers de studiekosten terug te betalen aan AristoZorg.
(…)
i.
i) De medewerker dient de studiekosten volledig aan AristoZorg terug te betalen indien de medewerker binnen één jaar na diplomadatum, niet meer voor AristoZorg werkt, dan wel indien AristoZorg de arbeidsovereenkomst binnen voornoemde periode vanwege een dringende reden beëindigt. Bij beëindiging op voornoemde wijze na het eerste jaar en voor het tweede jaar geldt een percentage van 50 en na het tweede en voor het derde jaar geldt een percentage van 25. Na drie jaar na diplomadatum, is er geen sprake meer van terugbetaling van de vergoede studiekosten door de medewerker.
j) Terug te betalen studiekosten worden op uitbetalingen aan de medewerker in mindering gebracht.
2.4.
Op 20 oktober 2016 hebben partijen een leer-arbeidsovereenkomst gesloten met ingang van 26 oktober 2016 tot en met de duur van de opleiding (naar verwachting anderhalf jaar).
2.5.
In verband met de kosten van de opleiding van [appellante] heeft het UWV een opleidingsvoucher verstrekt van € 2.500,-.
2.6.
Op 25 mei 2017 heeft [appellante] zich ziek gemeld.
2.7.
[appellante] heeft de leer-arbeidsovereenkomst beëindigd per 31 augustus 2017.

3.Beoordeling

3.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie - samengevat - gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
bij wege van provisionele voorziening:
- AristoZorg te veroordelen tot afgifte van de gegevens over mei, juni en juli 2016 uit Nedap, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- AristoZorg te veroordelen tot afgifte van de loonstroken van mei 2016 en april 2017, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
een en ander met veroordeling van AristoZorg in de kosten;
na wijziging van eis,
in de hoofdzaak:
I.
primairde studieovereenkomst te vernietigen,
subsidiairte verklaren voor recht dat op [appellante] geen terugbetalingsverplichting uit de studieovereenkomst rust;
II. AristoZorg te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] de volgende bedragen te betalen:
A) € 1.429,98 bruto, te verhogen met de wettelijke verhoging ad € 714,99 bruto;
B) de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon c.a. (€ 1.256,32 bruto plus 8% vakantietoeslag en 5,7% eindejaarsuitkering), zijnde het loon over de eerste maand van het dienstverband;
C) aan loon voor reistijd tussen cliënten € 2.683,19 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad € 1.341,60 bruto, over juni 2017 zijnde € 121,60 bruto, te vermeerderen met € 8,52 aan eindejaarsuitkering, € 9,73 bruto aan vakantietoeslag en 50% wettelijke verhoging over deze bedragen;
D) € 6.766,20 aan reiskosten;
E) € 223,32 bruto ter zake gebroken diensten, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging, alsmede € 259,20 aan reiskosten over de gebroken diensten;
F) 50% wettelijke verhoging over de te laat betaalde ORT, te weten 50% van € 500,85 bruto;
G) en te bepalen dat AristoZorg de loonstrook van juli 2017 aanpast en het tegoed aan vakantiedagen herstelt, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
H) € 1.909,12 bruto aan consignatietoeslag, te vermeerderen met vakantietoeslag en de wettelijke verhoging;
I) € 278,81 bruto, zijnde ORT over vakantie-uren;
J) de buitengerechtelijke kosten ad € 625,00 plus 5% over de (hoofdsom - € 5.000,00);
K) de proceskosten, waaronder het nasalaris.
3.2.
AristoZorg heeft de vorderingen van [appellante] betwist. Bij wijze van tegenvordering heeft AristoZorg gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 7.500,-, subsidiair € 4.795,-, en meer subsidiair € 2.295,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2017, op grond van de (onder 2.3 genoemde) terugbetalingsverplichting uit de studieovereenkomst.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen onder B, E (met matiging van de wettelijke verhoging), F (gematigd tot 20%), G (met matiging van de gevorderde dwangsom), I en J (gematigd) van [appellante] toegewezen. De overige vorderingen, waaronder de provisionele vordering, van [appellante] zijn afgewezen. De tegenvordering van AristoZorg is tot een bedrag van € 4.470,- met rente toegewezen. In conventie zijn de proceskosten gecompenseerd. In reconventie is [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Tegen de beslissing met betrekking tot de vorderingen onder C (loon voor reistijd tussen cliënten) en onder D (reiskosten woon-werk verkeer) alsook met betrekking tot de tegenvordering van AristoZorg en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met drie grieven op. [appellante] betoogt met grief 1 dat de studieovereenkomst dient te worden vernietigd en met grief 2 dat een grondslag voor terugbetaling van de studiekosten ontbreekt. Grief 3 houdt in dat het gevorderde loon voor reistijd tussen cliënten en de gevorderde reiskosten woon-werkverkeer ten onrechte zijn afgewezen.
3.5.
[appellante] heeft de grieven 1 en 2, samengevat, als volgt toegelicht. [appellante] betwist dat zij tijdens de studie intensief door twee personen is begeleid. De door AristoZorg gestelde begeleiding en de tijd die daarmee zou zijn gemoeid, is door haar niet concreet onderbouwd. Ook betwist [appellante] de hoogte van de door AristoZorg gestelde tarieven van de begeleiders. AristoZorg heeft bij het aangaan van de studieovereenkomst geen inlichtingen aan [appellante] verstrekt over de te onderscheiden kosten waaruit het bedrag van € 10.000,- is opgebouwd. Als AristoZorg een juiste voorstelling van zaken had gegeven over de kosten dan was [appellante] de studieovereenkomst niet aangegaan. [appellante] heeft gedwaald. In elk geval dient de studieovereenkomst strikt grammaticaal te worden uitgelegd. In de studieovereenkomst is niets bepaald over terugbetaling van studiekosten in het geval het dienstverband zou eindigen vóór het behalen van het diploma. [appellante] is daarom niet gehouden tot terugbetaling van studiekosten.
3.6.
Met betrekking tot grief 1 overweegt het hof het volgende. De tekst van de studieovereenkomst is in grote lijnen duidelijk. Partijen zijn overeengekomen dat [appellante] vanaf september 2016 de anderhalf jaar durende opleiding van Verzorgende IG zou gaan volgen en dat AristoZorg de studiekosten ad € 10.000,- voor haar rekening zou nemen. Niet gebleken is dat [appellante] ten tijde van het sluiten van de studieovereenkomst aan AristoZorg vragen heeft gesteld over de hoogte of opbouw van het bedrag aan studiekosten, zodat aangenomen moet worden dat het [appellante] duidelijk was waarvoor zij tekende en, in ieder geval, dat AristoZorg daarvan redelijkerwijs mocht uitgaan. Evenmin is gebleken dat AristoZorg met betrekking tot de studieovereenkomst onduidelijke, onjuiste of misleidende mededelingen heeft gedaan of juist heeft nagelaten [appellante] in te lichten over de strekking en/of de gevolgen van de studieovereenkomst voor [appellante] , zodat niet kan worden gezegd dat AristoZorg de zaken jegens [appellante] onjuist heeft voorgesteld. Anders dan [appellante] heeft betoogd, rustte op AristoZorg niet de verplichting [appellante] eigener beweging voor te lichten over de te onderscheiden kosten waaruit het bedrag van € 10.000,- is opgebouwd. Een dergelijke gedetailleerde voorlichtingsverplichting is (te) verstrekkend, terwijl uit niets volgt dat AristoZorg zou hebben moeten begrijpen dat [appellante] daarin geïnteresseerd was. Aan de zijde van AristoZorg bestaat geen onduidelijkheid over de inhoud van de studieovereenkomst, zodat van wederzijdse dwaling evenmin kan worden gesproken. Gelet op het hiervoor overwogene is het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel dat geen sprake is van dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW. Grief 1 faalt.
3.7.
Partijen twisten vervolgens over de vraag hoe de in de studieovereenkomst opgenomen terugbetalingsverplichting dient te worden uitgelegd. Hierop heeft grief 2 betrekking. Bij de uitleg komt het niet alleen aan op de letterlijke bewoordingen maar ook op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.8.
In de studieovereenkomst staat dat de studiekosten door [appellante] aan AristoZorg dienen te worden terugbetaald in het geval dat de opleiding niet positief door [appellante] wordt afgerond (sub g) dan wel in het geval dat [appellante] binnen één jaar na diplomadatum niet meer voor AristoZorg werkt of AristoZorg de arbeidsovereenkomst binnen voornoemde periode vanwege een dringende reden beëindigt (sub i). Deze situaties waren niet aan de orde toen [appellante] de leer-arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2017 beëindigde, want [appellante] volgde op dat moment de opleiding nog en van een ontslag op staande voet was geen sprake. De vraag ligt voor of voor [appellante] desondanks een verplichting tot terugbetaling van studiekosten aan AristoZorg bestaat, zoals AristoZorg heeft aangevoerd. Een redelijke uitleg van de terugbetalingsbepalingen brengt mee dat dat inderdaad het geval is. AristoZorg heeft met de in de terugbetalingsbepalingen geregelde gevallen haar investeringen in de opleiding van [appellante] als werknemer willen veiligstellen. De terugbetalingsbepalingen dienen daarom zo te worden uitgelegd dan dat ook in het geval dat [appellante] tijdens haar opleiding bij AristoZorg zou vertrekken zij tot terugbetaling van de studiekosten gehouden was. [appellante] heeft dat redelijkerwijs ook zo moeten begrijpen. In de door [appellante] voorgestane uitleg van de terugbetalingsbepalingen, te weten een strikt grammaticale uitleg, zou zij de studiekosten (ook) niet hoeven terug te betalen als zij door het nemen van ontslag het dienstverband kort voor het behalen van het diploma deed beëindigen. Dat heeft niet als een redelijke uitleg te gelden. [appellante] kan daarom in haar uitleg niet worden gevolgd.
3.9.
Wel is het hof van oordeel dat [appellante] niet had hoeven begrijpen dat de omvang van de terugbetalingsverplichting aan de post ‘begeleiding’ was gekoppeld. Daarvoor kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden. De door AristoZorg opgevoerde begeleidingskosten behoeven daarom, bij gebreke van een - voldoende duidelijke - grondslag daarvoor in de studieovereenkomst, niet door [appellante] te worden terugbetaald. In zoverre slaagt grief 2. Niet in geschil is dat de cursuskosten
€ 4.795,- bedragen. Gelet op de door het UWV ten behoeve van [appellante] verstrekte voucher van € 2.500,-, welk bedrag op het bedrag van € 4.795,- in mindering strekt, dient [appellante] een bedrag van € 2.295,- aan cursuskosten aan AristoZorg terug te betalen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
3.10.
Grief 3 heeft [appellante] als volgt toegelicht. Partijen hebben niet beoogd met de leer-arbeidsovereenkomst de arbeidsovereenkomst stilzwijgend voort te zetten. In de leer-arbeidsovereenkomst is geen bepaling opgenomen met betrekking tot een standplaats. [appellante] reisde rechtstreeks vanaf huis naar de cliënten. De reiskosten woon-werkverkeer dienen daarom conform artikel 9.2 van de CAO te worden vergoed. Daarnaast is de reistijd tussen de cliënten onjuist berekend en verloond. Die punten staan los van de vraag of door [appellante] al dan niet vanuit [plaats] werd gewerkt, waarop de berekening van AristoZorg is gebaseerd.
3.11.
Het hof overweegt als volgt. In de arbeidsovereenkomst staat dat de vaste standplaats van [appellante] [plaats] is. Partijen hebben tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst de leer-arbeidsovereenkomst gesloten. Niet gebleken is dat partijen bij het aangaan van de leer-arbeidsovereenkomst dan wel daarna zijn overeengekomen dat [appellante] in plaats van vanaf [plaats] , rechtstreeks vanaf haar woonhuis naar cliënten zou rijden. AristoZorg heeft betwist dat [appellante] rechtstreeks vanaf haar woonadres naar cliënten reisde. Aldus is onvoldoende aannemelijk geworden dat de vergoeding van de reiskosten woon-werkverkeer conform artikel 9.1 en 9.3 van de CAO (zie rechtsoverweging 2.2) onjuist is geweest. Daarmee is de vordering onder D niet toewijsbaar, zoals ook de kantonrechter heeft geoordeeld. In zoverre faalt grief 3.
3.12.
[appellante] heeft de door haar gestelde reistijd tussen cliënten, die voor vergoeding in aanmerking dient te komen, onderbouwd in productie 12 bij inleidende dagvaarding. [appellante] heeft aangevoerd dat ze de gegevens heeft ontleend aan Nedap, het door AristoZorg voor de loonadministratie gebruikte software systeem. AristoZorg heeft de door [appellante] gestelde reistijd tussen cliënten niet betwist, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Die reistijd dient door AristoZorg te worden vergoed. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 5.4 geoordeeld dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij onjuist is ingeschaald. Hiertegen heeft [appellante] niet gegriefd. Dat betekent dat de reistijd tussen cliënten dient te worden verloond op basis van de functiewaarderingsschaal 15 3-8 in plaats van 20 10-3, waarvan [appellante] in genoemde productie 12 uitgaat. De vordering van [appellante] onder C is daarom toewijsbaar als hiervoor overwogen, dus de totale reistijd tussen cliënten die volgt uit productie 12 bij inleidende dagvaarding, verloond tegen het salaris van [appellante] conform functiewaarderingsschaal 15 3-8, te vermeerderen met de eindejaarsuitkering en vakantietoeslag. Het hof zal de gevorderde wettelijke verhoging matigen tot 20% over het toe te wijzen bedrag aan reistijd tussen cliënten. Grief 3 slaagt in zoverre.
3.13.
Het door AristoZorg gedane bewijsaanbod wordt als onvoldoende specifiek verworpen.
3.14.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep - in conventie - zal worden vernietigd voor zover de vordering onder C is afgewezen en - in reconventie - voor zover [appellante] is veroordeeld tot betaling aan AristoZorg van een bedrag van
€ 4.470,-. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Aangezien partijen in hoger beroep beiden deels gelijk en deels ongelijk hebben gekregen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie wat betreft de vordering onder C alsook wat betreft de vordering in reconventie;
en in zoverre - in conventie en in reconventie - opnieuw rechtdoende:
veroordeelt AristoZorg om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen het loon voor reistijd tussen cliënten te berekenen op de wijze als weergegeven in de twee na laatste zin van rechtsoverweging 3.12 hierboven, dat bedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 20%;
veroordeelt [appellante] tot betaling van € 2.295,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2017 tot aan de dag van algehele betaling;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep - in conventie en in reconventie - voor het overige;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, E.W. de Groot en M.S.A. Vegter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019.