ECLI:NL:GHAMS:2019:4054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
K19/230144
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot vervolging in oplichtingszaak na beklag ex artikel 12 Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2019 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, die aangifte had gedaan van oplichting, richtte zich tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagden. Het hof ontving het klaagschrift op 28 maart 2019 en heeft de zaak behandeld in raadkamer. Klager heeft op 10 september 2018 aangifte gedaan van oplichting, waarbij hij door middel van WhatsApp-berichten, die leken te zijn verzonden door zijn dochter, werd verzocht om geldbedragen over te maken. Klager heeft in de veronderstelling dat hij zijn dochter hielp, een totaalbedrag van € 2.535,83 overgemaakt naar de bankrekening van beklaagde [beklaagde 1]. De beklaagden zijn niet verschenen tijdens de behandeling in raadkamer, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. De advocaat-generaal was wel aanwezig en heeft geen aanleiding gezien om de conclusie in haar verslag te herzien. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van oplichting, maar er zijn wel aanknopingspunten voor nader onderzoek. Het hof heeft besloten dat er voldoende algemeen belang is bij strafvervolging en heeft de officier van justitie bevolen om de beklaagden te vervolgen. Deze beschikking is gegeven door de rechters N. van der Wijngaart, P.C. Kortenhorst en A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van griffier A.M.M. van Gorp.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K19/230144 van
[klager],
wonende te [plaats],
klager.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 28 maart 2019 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagden](hierna: beklaagden) ter zake van oplichting.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 7 mei 2019 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven de vervolging voort te zetten.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 25 april 2019;
- de op 14 mei 2019 bij het hof binnengekomen reactie van klager op het ambtsbericht en het verslag.

4.De behandeling in raadkamer

De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft klager in de gelegenheid gesteld op 2 oktober 2019 het beklag toe te lichten. Klager is in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft de raadsheer-commissaris beklaagden in de gelegenheid gesteld op 2 oktober 2019 te worden gehoord.
Beklaagden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klager heeft op 10 september 2018 aangifte gedaan van oplichting.
Op 6 september ontving hij WhatsAppberichten op zijn telefoon, voorzien van een profielfoto van zijn dochter, waarin hij werd aangesproken met “pap”. Hij ging ervan uit dat zijn dochter de berichten had verzonden.
In de berichten werd gevraagd drie betalingen – van € 893,34. € 912,20 en € 735,29 – te doen. Als verklaring voor het gebruik van een ander telefoonnummer werd vermeld dat de eigen telefoon stuk was en dat daarom ook geen gebruik gemaakt kon worden van internetbankieren.
Klager heeft dezelfde dag de bedragen gestort op de bankrekening van beklaagde [beklaagde 1], waarvan de gegevens in de WhatsAppberichten stonden vermeld.
De volgende dag sprak klager zijn dochter. Zij vertelde dat zij de betalingsverzoeken niet had gedaan.
Beklaagde [beklaagde 1] heeft de politie verteld dat zij in augustus 2018 haar bankpas en pincode aan haar neef, beklaagde [beklaagde 2], gaf. Toen bleek dat er € 500,00 van haar bankrekening was opgenomen en hij haar de bankpas niet teruggaf, liet zij de pas blokkeren. Op 3 september 2019 gaf zij – onder bedreiging – ook haar nieuwe bankpas en pincode aan [beklaagde 2], aldus beklaagde.
Beklaagde [beklaagde 2] heeft bij zijn verhoor door de politie beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
Op 6 september 2018 zijn bij geldautomaten geldbedragen opgenomen van de bankrekening van [beklaagde 1], nadat klager daarop geld had gestort.
De politie heeft beeldopnamen van een van deze geldautomaten toen daar bedragen werden opgenomen door twee jongens.
De politieagenten die [beklaagde 2] ondervroegen, konden niet met 100 procent overtuiging zeggen dat hij een van jongens was die geld hadden opgenomen.
Het beoordelingscriterium
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Oplichting is een vorm van bedrog waardoor iemand ertoe wordt gebracht geld of goederen af te geven aan de oplichter, doordat deze een valse voorstelling van zaken geeft met gebruikmaking van één of meer van de zogenoemde oplichtingsmiddelen. Die oplichtingsmiddelen zijn limitatief in de strafwet opgesomd. Het gaat daarbij om het opgeven van een valse naam, een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels.
De overwegingen van het hof
Op de bankrekening van [beklaagde 1] zijn de bedragen bijgeschreven die door klager zijn overgemaakt in de veronderstelling dat hij dit deed voor zijn dochter en de bedragen de volgende dag door zijn dochter aan hem zouden worden terugbetaald. Op dezelfde dag zijn geldopnames gedaan van de bankrekening van [beklaagde 1]. [beklaagde 1] zou haar bankpas en pincode beschikbaar hebben gesteld aan [beklaagde 2], aldus [beklaagde 1]. Deze omstandigheden in combinatie met de aangifte zijn echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen door beklaagde(n).
Er zijn wel aanknopingspunten voor nader onderzoek.
Beklaagden zijn nog niet geconfronteerd met de camerabeelden van de geldopname. Voorts kan onderzoek worden verricht naar de telefoons van beklaagden. Wellicht wordt informatie aangetroffen met betrekking tot de WhatsAppberichten die klager zijn toegezonden.
Indien bewezen, gaat het om een geraffineerde vorm van bedrog dat tot financieel nadeel voor klager heeft geleid. Er is daarom voldoende algemeen belang bij strafvervolging en het verrichten van nader onderzoek.
Het is bij uitstek de strafrechter die de afweging kan maken of er na het aanvullend onderzoek voldoende bewijsmateriaal is om tot een bewezenverklaring te komen en
zo ja welke bestraffing daarbij past.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof beveelt de officier van justitie om [beklaagden] te vervolgen ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
13 november 2019 door mrs. N. van der Wijngaart, voorzitter, P.C. Kortenhorst en A.M.P. Geelhoed, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.