ECLI:NL:GHAMS:2019:4039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
23-001797-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake meerdere straatroven en verkrachting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder straatroven en verkrachting. De zaak betreft een reeks van gewelddadige misdrijven die plaatsvonden tussen september en november 2015, waarbij slachtoffers werden gevolgd vanuit een casino en onder bedreiging van geweld hun bezittingen moesten afgeven. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van bepaalde feiten door de rechtbank. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing, verkrachting, diefstal met geweld en andere feiten, en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 72 maanden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001797-17
Datum uitspraak: 11 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2017, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 16 mei 2017, in de strafzaak onder de parketnummers 13-680262-15 en 09‑819237-14 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
gedetineerd in [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 oktober 2019, 23 oktober 2019, 24 oktober 2019 en 28 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Dit arrest betreft de strafzaak van de verdachte [verdachte] . Deze strafzaak komt voort uit het onderzoek Cyllene, in welk onderzoek sprake is van meerdere verdachten. Ten aanzien van drie verdachten, onder wie [verdachte] , wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachte wordt hierna aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 9 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(zakendossier 3)
hij op of omstreeks 28 september 2015 te Overveen, althans in Nederland, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 3] , in elk geval op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever zaakdossier 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende een geldbedrag van ongeveer 800,- euro en/of twee, althans een of meer bankpassen en/of een rijbewijs en/of (een) verzekeringspas(sen) en/of een Oostenrijks identiteitskaart, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [aangever zaakdossier 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of gericht op het hoofd, althans op het lichaam van voornoemde [aangever zaakdossier 3] en/of tegen voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben gezegd: "Money, money, money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of de kleding van voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben afgetast en/of voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben gefouilleerd;
en/of
hij op of omstreeks 28 september 2015 te Overveen, althans in Nederland, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 3] , in elk geval op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever zaakdossier 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever zaakdossier 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of gericht op het hoofd, althans op het lichaam van voornoemde [aangever zaakdossier 3] en/of tegen voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben gezegd: "Money, money, money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of de kleding van voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben afgetast en/of voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben gefouilleerd en/of voornoemde sleutels uit de hand(en) van voornoemde [aangever zaakdossier 3] heeft/hebben getrokken en/of gerukt en/of weggenomen;
2.
(zaaksdossier 4)
hij op of omstreeks 04 november 2015 te Weesp, althans in Nederland, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 4] , althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (merk Versace) (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever zaakdossier 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever zaakdossier 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
-een of meermalen (met kracht) heeft/hebben geslagen en/of gestompt op/tegen het (achter)hoofd en/of lichaam van voornoemde [aangever zaakdossier 4] en/of
-met een busje pepperspray, althans met een vloeibare en/of irriterende stof heeft/hebben gespoten in de ogen en/of gezicht van voornoemde [aangever zaakdossier 4] en/of
-(met kracht) voornoemde tas (van de schouder en/of uit de hand(en) van voornoemde [aangever zaakdossier 4] heeft/hebben getrokken en/of gerukt;
3.
(zakendossier 5)
hij op of omstreeks 26 september 2015 in de gemeente Almere, althans in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [aangeefster zaakdossier 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van één of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, bestaande onder meer in het één of meermalen brengen en/of duwen en/of bewegen en/of houden van zijn, verdachtes, (stijve) penis in/tegen de vagina van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, voorafgaand en/of tijdens bovengenoemde handelingen
- voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] in de auto heeft meegenomen naar een voor haar onbekende locatie en/of
- voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] meermalen, althans éénmaal, (onverhoeds) heeft gezoend en/of gekust op/in haar hals en/of borst(en) en/of mond/lippen en/of
- ( vervolgens) onverhoeds op voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] is gaan zitten en/of liggen en/of (daarbij) de autostoel waarop voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] zat naar de ligstand heeft gebracht en/of (daarbij) de handen en/of armen van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] naast/boven haar hoofd heeft vastgehouden en/of vastgeklemd en/of
- ( vervolgens) toen voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] het portier van de auto opende en om hulp riep, (met kracht) aan haar arm heeft getrokken waardoor het portier weer dicht ging en/of
- ( vervolgens) de tas van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] met daarin haar telefoon van de schouder van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] af heeft getrokken en/of naar de achterkant in/van de auto heeft gegooid en/of
- ( vervolgens) de bovenkleding en/of onderkleding en/of schoenen van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] heeft geopend en/of naar beneden en/of uit heeft getrokken en/of
- met kracht en/of met geweld de benen van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] uit elkaar heeft gedaan/getrokken en/of
- voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] de woorden heeft toegevoegd: "Kleed je uit, kleed je uit" en/of "Lik mij" en/of "Als je mij likt dan laat ik je los" en/of "Doe je benen wijd open, je moet het zelf erin stoppen" en/of "Je doet net alsof je een meisje bent alsof je nooit seks hebt gehad" en/of "Ik heb geen condoom maar wees niet bang je raakt niet zwanger" en/of "Blijf kalm, rustig", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking
zulks terwijl verdachte een natuurlijk (fysieke) overwicht op voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] had op grond van het verschil in lichaamspostuur en/of aldus een voor voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] bedreigende situatie, in elk geval een situatie waarin voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] zich niet aan de hiervoor genoemde handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan;
4.
(zakendossier 5)
primair
hij op of omstreeks 26 september 2015 in de gemeente Almere, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (merk Louis Vuitton) met daarin onder andere een geldbedrag van 63 euro en/of een ov-jaarkaart op naam van [aangeefster zaakdossier 5] en/of een Iphone (kleur wit, serienummer 013626007762997), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster zaakdossier 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangeefster zaakdossier 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, (zulks terwijl voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] zich bevond in de auto van/met hem, verdachte)
- onverhoeds op voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] is gaan zitten en/of liggen en/of (daarbij) de autostoel waarop voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] zat naar de ligstand heeft gebracht en/of (daarbij) de handen en/of armen van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] naast/boven haar hoofd heeft vastgehouden en/of vastgeklemd en/of
- ( vervolgens) voornoemde tas met inhoud van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] van de schouder, althans het lichaam van voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] af heeft getrokken en/of in/naar de achterkant van de auto heeft gegooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 september 2015 te Almere, althans in Nederland, opzettelijk een tas (merk Louis Vuitton) met daarin onder andere een geldbedrag van 63 euro en/of een ov-jaarkaart op naam van [aangeefster zaakdossier 5] en/of een Iphone (kleur wit, serienummer 013626007762997), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster zaakdossier 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als bestuurder van een (illegale) taxi/auto waarin voornoemde [aangeefster zaakdossier 5] meereed en/of voornoemde goederen had gelegd, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
(zaaksdossier 6)
hij op of omstreeks 10 november 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een kluis of stalen kast, gelegen aan/bij het [adres] ) weg te nemen een of meer voorwerpen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [bedrijf] en/of aan [aangeefster zaakdossier 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die/dat kluis of stalen kast te verschaffen en/of die/dat weg te nemen voorwerp(en) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking van (en/of ter hoogte van) een slot van voornoemde kluis of stalen kast, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die/dat kluis of stalen kast is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), althans een of meer van hen, met een breekijzer, althans een scherp en/of puntig voorwerp, voornoemde (slot van voornoemde) kluis of stalen kast heeft/hebben geforceerd;
6.
(zaaksdossier 6)
hij op of omstreeks 10 november 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, voorhanden heeft/hebben gehad (in een auto, merk Renault) een spuitbusje cs-gas (met de tekst; "American style NATO super-paralisant cs-gas"), zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met (een) verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie II, genoemd onder 6;
7.
(zakendossier 7)
hij op of omstreeks 12 november 2015 te Purmerend, althans in Nederland, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 7] , althans op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever zaakdossier 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 50,-, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [aangever zaakdossier 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [aangever zaakdossier 7] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of tegen voornoemde [aangever zaakdossier 7] heeft/hebben gezegd: "Geld, geld, Money, Money", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
8.
(zakendossier 7)
hij op of omstreeks 12 november 2015 te Purmerend, althans in Nederland, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 7] , althans op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meer voorwerpen, te weten een tas (met inhoud), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster zaakdossier 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangeefster zaakdossier 7] en/of diens echtgenoot [aangever zaakdossier 7] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde [aangeefster zaakdossier 7] en/of [aangever zaakdossier 7] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [aangeefster zaakdossier 7] en/of [aangever zaakdossier 7] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of tegen voornoemde [aangeefster zaakdossier 7] en/of [aangever zaakdossier 7] heeft/hebben gezegd: "Geld, geld, money, money" en/of "Niet gillen, anders ga ik schieten", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of voornoemde [aangeefster zaakdossier 7] op de grond heeft/hebben geduwd en/of getrokken en/of voornoemde tas (welke voornoemde [aangeefster zaakdossier 7] droeg en/of vasthield) heeft/hebben willen vastpakken en/of vastgepakt en/of voornoemde [aangeefster zaakdossier 7] heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of (toen voornoemde [aangever zaakdossier 7] zijn vrouw wilde helpen en/of beschermen) voornoemde [aangever zaakdossier 7] eenmaal of meermalen (met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend en/of hard voorwerp) op zijn acherhoofd heeft/hebben geslagen en/of voornoemde [aangever zaakdossier 7] op de grond heeft/hebben geduwd en/of getrokken en/of voornoemde [aangever zaakdossier 7] eenmaal of meermalen heeft/hebben geschopt en/of getrapt tegen diens (boven)lichaam en/of hoofd;
10.
(zaaksdossier 11)
primair
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2015 tot en met 22 oktober 2015 te Bussum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning, gelegen aan/bij de [adres] heeft weggenomen een kluis (inhoudende een geldbedrag van ongeveer 1850,- euro en/of diverse staatsloten en/of diverse sleutels en/of pasjes en/of een gouden trouwring en/of een horloge (merk Breitling) en/of diverse papieren en/of diverse Nederlandse munten) en/of diverse kledingstukken en/of een lamp en/of een drie, althans een of meer horloges en/of parfum en/of speakers en/of een computer (merk Apple iMac) en/of een Apple tv en/of diverse elektronisch apparatuur en/of een zonnebril en/of een sigarendoos met sigaren en/of een slof sigaretten en/of diverse sterke drank, geheel of ten dele toebehorend aan [aangever zaakdossier 11] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een (toegangs)deur van de centrale hal en/of raam en/of een of meer deuren en/of kasten en/of een kluis behorende bij voornoemde woning;
subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bankpas heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
11.
(zaaksdossier 11)
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 22 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een een of meer geldautoma(a)t(en)) (gelegen aan/bij de Johan Huizingalaan en/of het Osdorpplein) heeft/hebben weggenomen een geldbedrag van 250,- euro en/of 110,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever zaakdossier 11] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die geldautoma(a)t(en) en/of geld heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en/of een pincode welke niet aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n);
12.
(zaaksdossier 13)
hij op of omstreeks 02 november 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 13] , in elk geval op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud) en/of een sleutelbos, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever zaakdossier 13] (geboren in 1933), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever zaakdossier 13] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [aangever zaakdossier 13] heeft/hebben aangesproken en/of medegedeeld dat hij/zij van de politie waren en/of (vervolgens) opzettelijk gewelddadig en/of dreigend voornoemde [aangever zaakdossier 13] (van achteren) en/of bij diens mond en/of gezicht heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of voornoemde [aangever zaakdossier 13] naar achteren heeft/hebben getrokken en/of geduwd en/of de kleding en/of broekzak van voornoemde [aangever zaakdossier 13] heeft/hebben doorzocht en/of voornoemde portemonnee (welke aan een ketting bevestigd zat aan de kleding) en/of sleutelbos uit de broekzak van voornoemde [aangever zaakdossier 13] heeft/hebben (los)getrokken en/of (los)gerukt en weggenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Het hof verenigt zich wel met grote delen van het vonnis en zal die delen in het arrest overnemen.

De bespreking van gestelde vormverzuimen

De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de door de verdachte ten overstaan van de opsporingsambtenaren afgelegde verklaringen, waarbij hij geen bijstand van zijn raadsman heeft gehad, van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Uit de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Van der Kolk tegen Nederland van 28 mei 2019, nr. 23192/15, volgt volgens de verdediging dat ook voorafgaand aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3608) genoemde ingangsdatum van 1 maart 2016 een recht op verhoorbijstand bestond. Van dwingende redenen (‘compelling reasons’) om dit recht te mogen inperken is geen sprake. Nu de verdachte is teruggekomen op zijn eerdere, zonder verhoorbijstand afgelegde verklaringen, terwijl die eerdere verklaringen door de rechtbank wel in de bewijsconstructie zijn gebruikt, kan evenmin worden gezegd dat de strafprocedure in zijn geheel eerlijk is verlopen (‘overall fairness’). Gelet hierop dienen de zonder verhoorbijstand afgelegde verklaringen van de verdachte van het bewijs te worden uitgesloten op grond van artikel 359a, eerste lid, onder b, Sv.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 6, derde lid, onder c van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld het recht zichzelf te verdedigen en daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen.
Ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad heeft een verdachte sinds 22 december 2015 het recht op aanwezigheid en bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie en kan een verdachte noch aan artikel 28 Sv, noch aan artikel 6 van het EVRM een aanspraak op verhoorbijstand ontlenen vóór die datum (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:341).
Het EHRM heeft in zijn uitspraak van 28 mei 2019 in de zaak Van de Kolk tegen Nederland, voor zover nu van belang, het navolgende overwogen:

32. The Court notes that when the applicant at the start of the police interview on 20 August 2009 indicated that he wished to be assisted by his lawyer, he was told that that was not possible (see paragraph 9 above). The Court does not discern from the material in the case file that there were any compelling reasons for the restriction of the applicant’s rights. Rather, it would appear that the only reason not to allow the applicant’s lawyer to be present at the interview was the fact that at the relevant time there was no right in the Netherlands providing for legal assistance during police questioning to adult suspects (see paragraphs 17-18 above). The Court has previously held that such a general and mandatory restriction on the right to be assisted by a lawyer during the pre-trial phase of criminal proceedings does not constitute a compelling reason (see Salduz, cited above, § 56, and Beuze, cited above, §§ 138 and 142).

33. Whilst the absence of compelling reasons does not lead in itself to a finding of a violation of Article 6 (see Ibrahim and Others, cited above, § 262), such absence weighs heavily in the balance when assessing the overall fairness of the criminal proceedings and may tip the balance towards finding a violation. The burden of proof falls on the Government, which must demonstrate convincingly why, exceptionally and in the specific circumstances of the case, the overall fairness of the criminal proceedings was not irretrievably prejudiced by the restriction on access to a lawyer (see Ibrahim and Others, cited above, § 265, and Beuze, cited above, § 165).

De omstandigheid dat in Nederland ten tijde van de verhoren van de verdachte niet in verhoorbijstand was voorzien, kan gezien het vorenstaande niet worden aangemerkt als een dwingende reden om die bijstand aan een verdachte, die daarom heeft gevraagd, te weigeren.
De verdachte is bij de politie gehoord op 16, 17 en 18 november 2015, op 15 december 2015 en op 11 februari 2016. De verdachte heeft voorafgaand aan genoemde verhoren op 16, 17 en 18 november 2015 en op 14 december 2015 en 11 februari 2016 contact gehad met zijn advocaat. De raadsman heeft de genoemde verhoren niet bijgewoond. De verdachte heeft daar ook telkens niet om gevraagd. Hij heeft zich tijdens deze verhoren grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen of zijn betrokkenheid bij feiten waarvan hij werd verdacht ontkend.
Nu de verdachte wel voorafgaand aan de verhoren rechtsbijstand heeft gehad en niet om bijstand tijdens het verhoor heeft gevraagd, is sprake van een wezenlijk andere situatie dan die waarover het EHRM in voornoemde zaak zich heeft uitgesproken. Reeds op deze grond dient het verweer te worden verworpen.
Maar zelfs wanneer als uitgangspunt zou moeten worden genomen, dat de verdachte ten onrechte geen verhoorbijstand heeft gehad, leidt dat in deze zaak niet tot bewijsuitsluiting.
Daarbij is allereerst van belang dat de restricties op het recht op rechtsbijstand beperkt zijn gebleven, nu de verdachte voorafgaand aan zijn verhoren telkens een advocaat heeft gesproken die hem over zijn rechtspositie heeft kunnen informeren. Uit het feit dat de verdachte in zijn verhoor van 17 november 2015 zegt zich op advies van zijn raadsman op zijn zwijgrecht te beroepen, volgt dat hij van die bijstand ook gebruik heeft gemaakt. Een bijzondere kwetsbaarheid van de verdachte die het gevolg is van zijn leeftijd of geestelijke capaciteiten is verder niet aangevoerd of anderszins gebleken. De verdediging heeft voorts de bruikbaarheid van de verklaringen voor het bewijs aan de orde kunnen stellen in de strafprocedure, zodat de betrouwbaarheid van de door de verdachte in afwezigheid van zijn raadsman afgelegde verklaringen kon worden beoordeeld. Niet is gebleken dat zich tijdens de verhoren ongeregeldheden hebben voorgedaan. De met opsporing en vervolging belaste autoriteiten zijn ook niet opzettelijk of grof onachtzaam geweest, nu zij op het bestaan van een recht op verhoorbijstand niet bedacht konden zijn gelet op de stand van de jurisprudentie en de wetgeving op dat moment. Ten slotte vormen de door de verdachte afgelegde verklaringen niet het bewijsmateriaal waarop de bewezenverklaring in beslissende mate berust, maar maken zij deel uit van een bewijsconstructie waarin ook ander materiaal een wezenlijke rol vervult.
Gelet op het voren overwogene is de strafprocedure in zijn geheel eerlijk verlopen. De verklaringen die de verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd worden niet uitgesloten van het bewijs.

Vrijspraak feit 2

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] vrijgesproken moet worden van feit 2, aangezien niet vaststaat dat hij een van de feitelijke uitvoerders van de straatroof is geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens verzocht [verdachte] vrij te spreken, nu er geen rechtstreeks bewijs is van zijn betrokkenheid bij dit feit.
Oordeel van het hof
Aangever [aangever zaakdossier 4] is op 4 november 2015 omstreeks 02.54 uur in Weesp door twee jongens beroofd van zijn schoudertas. Uit tapgesprekken en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep kan worden afgeleid dat [verdachte] enkele uren na de beroving naar Weesp is gegaan om te zoeken naar buitgemaakte goederen die kennelijk in Weesp waren achtergelaten. Aanvankelijk was geverbaliseerd dat [verdachte] tijdens het tapgesprek over die spullen had gezegd ‘ik had hem sowieso hard gegooid’. Nadat het tapgesprek tijdens de procedure in hoger beroep opnieuw was uitgeluisterd, blijkt [verdachte] echter te hebben gezegd ‘ [bijnaam medeverdachte 1] had hem sowieso hard gegooid’, zodat op grond van dit gesprek niet kan worden geconcludeerd dat [verdachte] bij de eerdere beroving was. Ook overigens bevat het dossier onvoldoende bewijs dat duidt op concrete betrokkenheid van de verdachte bij de uitvoering van dit feit.
Het hof zal [verdachte] daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

Vrijspraak feit 10, primair

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder feit 10, primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijs

Algemene bewijsoverwegingen
Het hof is van oordeel dat op grond van de in de bijlage bij dit arrest opgenomen bewijsmiddelen het navolgende kan worden vastgesteld met betrekking tot de IMEI-nummers, de telefoonnummers, eventuele bijnamen en de voertuigen die door de verdachten zijn gebruikt.
[medeverdachte 1]
Van [medeverdachte 1] wordt, als hij op 8 oktober 2015 vastzit op het politiebureau, heimelijk zijn Nokia telefoon in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat deze telefoon het
IMEI-nummer [IMEI-nummer 1]heeft.
Op 16 november 2015 is [medeverdachte 1] aangehouden en worden bij zijn insluitingsfouillering een iPhone 4S en een Samsung GT-E1200 aangetroffen.
Uit onderzoek blijkt dat de iPhone 4S het IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] heeft en dat er een simkaart met IMSI-nummer [IMSI-nummer 1] in is geplaatst. Dit IMSI-nummer behoort bij
telefoonnummer [telefoonnummer 1](SIL03). Gebleken is dat dit nummer in de telefoon van [verdachte] (Samsung Galaxy S4 met IMEI-nummer [IMEI-nummer 3] ) staat opgeslagen onder de naam ‘
[bijnaam medeverdachte 1]’.
Uit onderzoek blijkt dat de Samsung GT-E1200 het IMEI-nummer [IMEI-nummer 4] heeft en dat erin een simkaart met IMSI-nummer [IMSI-nummer 2] is geplaatst. Dit IMSI-nummer behoort bij
telefoonnummer [telefoonnummer 2](SIL04). Verder is gebleken dat dit telefoonnummer in de telefoon van [verdachte] staat opgeslagen onder de naam ‘
[bijnaam medeverdachte 1]’. Tijdens een verhoor bij de politie op 15 november 2015 heeft [verdachte] verklaard dat hij [medeverdachte 1] ‘
[bijnaam medeverdachte 1]’ noemt.
[medeverdachte 1] heeft ten slotte aan [aangever zaakdossier 11] – aan wie hij zich had voorgesteld als ‘[voornaam]’ – het
telefoonnummer [telefoonnummer 3]gegeven als zijn nummer.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de telefoonnummers
[telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3]en het IMEI-nummer
[IMEI-nummer 1]in gebruik zijn geweest bij [medeverdachte 1] en dat zijn bijnamen
[bijnaam medeverdachte 1] , [bijnaam medeverdachte 1] en [bijnaam medeverdachte 1]betreffen.
[medeverdachte 2]
De
Fiat 500 Abarth met kenteken [kenteken]is op 28 november 2014 voor een bedrag van € 11.000,- gekocht door en op naam gesteld van [medeverdachte 1] . Het hof leidt evenwel uit de navolgende feiten en omstandigheden af dat niet [medeverdachte 1] , maar [medeverdachte 2] de feitelijke eigenaar van dit voertuig is. Zo heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de auto alleen op zijn naam stond, maar dat hij er niet in reed. [medeverdachte 1] beschikt ook niet over een rijbewijs B, benodigd voor het besturen van een dergelijke auto. [medeverdachte 2] daarentegen is in 2015 veelvuldig door de politie gecontroleerd waarbij alleen hij telkens als bestuurder van die Fiat werd aangetroffen. De Fiat 500 is op 16 november 2015 in beslag genomen. In een opgenomen telefoongesprek op 15 januari 2016 zegt [medeverdachte 2] onder meer dat een bepaalde garage hem bekend voorkomt ‘
Misschien bij die Fiat, waar ik die Fiat heb gehaald’ en op de vraag van de ander of hij nog iets heeft gehoord over de Fiat, antwoordt [medeverdachte 2] ‘
Nee man, nog onderzoek’. In een telefoongesprek later die dag zegt [medeverdachte 2] ‘
[bijnaam medeverdachte 1](naar het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )
moet volgende maand voorkomen. Als hij vrij komt mag hij volgens mij gelijk die ding meenemen. Ik zit te kijken man, tussen de 10 zo 11. 10 denk ik strak. Dan doe ik hem wel weg.
Het hof leidt uit deze gesprekken af dat [medeverdachte 2] over de betreffende Fiat spreekt die in beslag is genomen (‘
Nee man, nog onderzoek’). Uit het feit dat [medeverdachte 2] in de ik-vorm spreekt (‘
waarikdie Fiat heb gehaald’ en ‘
Dan doeikhem wel weg’) volgt naar het oordeel van het hof eveneens dat [medeverdachte 2] de feitelijke eigenaar is van de auto. Een bevestiging hiervoor kan ook worden gevonden in het feit dat bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres] te Amsterdam op 8 februari 2016 typische, aan de eigenaar toebehorende, voorwerpen betreffende de Fiat 500 zijn aangetroffen: de autosleutel, de koopovereenkomst van 28 november 2014, de aankoopfactuur ten bedrage van € 11.000,-de tenaamstelling op naam van [medeverdachte 1] en een brief betreffende het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode voor de Fiat 500. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat [medeverdachte 2] als eigenaar van de Fiat met kenteken [kenteken] dient te worden aangemerkt.
Uit onderzoek blijkt dat [medeverdachte 1] (met de telefoon met het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] ) op 22 september 2015 dertig keer contact heeft met het
telefoonnummer [telefoonnummer 4]. Dat telefoonnummer maakt het meest gebruik van de zendmast op de locatie [locatie 1] te Amsterdam. Dat is ongeveer 500 meter van de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres] te Amsterdam. In de top tien van tegennummers van dit telefoonnummer staan telefoonnummers die te koppelen zijn aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . Bovendien peilt het telefoonnummer [telefoonnummer 4] op 1 oktober 2015 omstreeks 19.50 uur uit op de Hugo de Grootkade 18 te Amsterdam, ongeveer 200 meter van de locatie waar [medeverdachte 2] – blijkens een politiemutatie – op die datum en ongeveer dat tijdstip ruzie had. Eén en ander rechtvaardigt de conclusie dat [medeverdachte 2] de gebruiker is van genoemd telefoonnummer.
Uit onderzoek blijkt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] veelvuldig contact onderhielden met de gebruiker van het
telefoonnummer [telefoonnummer 5]. Dit telefoonnummer werd tevens gebruikt in een advertentie op Marktplaats. In het kader van een pseudokoop werd contact opgenomen met dit telefoonnummer. De gebruiker nam vervolgens contact op via WhatsApp en stuurde daarbij een nieuw telefoonnummer, te weten het
telefoonnummer [telefoonnummer 6]. Op de profielfoto behorende bij dit nummer wordt [medeverdachte 2] herkend door verbalisant [verbalisant] . Vervolgens werd een technische actie aangesloten op het nummer [telefoonnummer 6] . Hieruit blijkt dat het toestel met dit nummer tijdens het merendeel van de opgenomen gesprekken gebruikmaakt van een zendmast op de locatie [locatie 1] te Amsterdam, 500 meter verwijderd van het eerder genoemde adres van [medeverdachte 2] . Zo ook tijdens een gesprek met een vrouw op 26 november 2015. Deze vrouw noemt de gebruiker van voormeld nummer ‘ [voornaam medeverdachte 2] ’ en ‘vieze Oostblokker’. [medeverdachte 2] is geboren in [geboorteplaats] te voormalig Joegoslavië. Ook tijdens een gesprek op 27 november 2015 maakt het telefoonnummer gebruik van voormelde zendmast. Tijdens dit gesprek, met een man die zichzelf bekend maakt als een medewerker van de gemeente Amsterdam, noemt de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 6] zichzelf ‘meneer [medeverdachte 2] ’ en geeft hij de postcode en het huisnummer van zijn moeder op.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 2] de eigenaar is van de
Fiat Abarthmet kenteken [kenteken] en de gebruiker is van de telefoonnummers
[telefoonnummer 4] , [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 6].
[verdachte]
was, blijkens informatie van de RDW en zijn eigen verklaring van 18 november 2015 bij de politie, eigenaar van een blauwe
Ford Focus met kenteken [kenteken] .[verdachte] was tevens eigenaar van een grijze
Renault Megane met kenteken [kenteken]. Deze auto is op 10 november 2015 door de politie doorzocht, waarbij een Nokia is gevonden met
IMEI-nummer [IMEI-nummer 5]. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat die telefoon van hem was. In die telefoon heeft een simkaart met het
telefoonnummer [telefoonnummer 7]gezeten. In (onder andere) zijn verhoor van 17 november 2015 geeft [verdachte] dit nummer op als zijn telefoonnummer. Op 16 november 2015 wordt in de Nokia een simkaart met
telefoonnummer [telefoonnummer 8]geplaatst. Blijkens stemherkenning is [verdachte] dan nog steeds de gebruiker van deze telefoon.
Tijdens de doorzoeking van de Renault Megane van [verdachte] op 10 november 2015 wordt ook een Samsung telefoon aangetroffen met IMEI-nummer [IMEI-nummer 3] . Dit blijkt het IMEI-nummer van de telefoon van [aangever zaakdossier 11] te zijn. Het
telefoonnummer [telefoonnummer 9]heeft van 22 oktober 2015 tot en met 10 november 2015 in dit toestel gezeten. Aan dit nummer was het WhatsApp profiel onder de naam ‘Orhan’ gekoppeld. Er waren twee recente chatgesprekken, met ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ en ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’, waarbij die ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ en die ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ (de bijnaam van [medeverdachte 1] ) gebruikmaakten van het telefoonnummer 31616739372.
Op grond van al het voorgaande stelt het hof vast dat [verdachte] de gebruiker was van de telefoon met het IMEI-nummer
[IMEI-nummer 5], de telefoonnummers
[telefoonnummer 7] , [telefoonnummer 8] en [telefoonnummer 9] ,de
Ford Focus met kenteken [kenteken]en de
Renault Megane met kenteken [kenteken].
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 (zaaksdossier 3)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde (medeplegen) kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1. Volgens de raadsman kan uit het feit dat de auto van [verdachte] op de Haarlemmerweg in Amsterdam achter de auto van [aangever zaakdossier 3] rijdt, niet worden geconcludeerd dat de auto van [verdachte] de auto van [aangever zaakdossier 3] heeft achtervolgd tot in Overveen, mede gelet op het feit dat er 14 seconden tussen de registraties van beide auto’s zitten, wat bij een snelheid van 50 km per uur neerkomt op een afstand van 200 meter tussen beide auto’s. Bovendien wijst het door de aangever gegeven signalement niet op [verdachte] en spreekt de aangever van een zwarte auto, terwijl de auto van [verdachte] blauw is. De herkenning bij de fotoconfrontatie is onvoldoende betrouwbaar. Ook is er geen bewijs dat [verdachte] en [medeverdachte 1] ten tijde van het delict bij elkaar waren. [verdachte] heeft bovendien verklaard zijn auto uit te lenen en zijn telefoon daarbij in zijn auto te laten liggen. Zelfs als [verdachte] betrokken is geweest, ligt voor de hand dat hij bestuurder van de auto is geweest en niet een van de berovers, hetgeen enkel medeplichtigheid oplevert.
Oordeel van het hof
Op 28 september 2015 omstreeks 02.00 uur is aangever [aangever zaakdossier 3] , na een bezoek aan Holland Casino te Amsterdam, bij zijn woning aan de [adres zaakdossier 3] te Overveen met geweld beroofd van zijn portemonnee met inhoud, die hij onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft afgegeven aan een van de daders. Daarnaast is de sleutelbos van [aangever zaakdossier 3] uit zijn handen getrokken.
Uit camerabeelden van Holland Casino blijkt dat op 28 september 2015 rond 01.00 uur ’s nachts twee mannen aan de overzijde van het casino staan. Eén van deze mannen wordt herkend als [medeverdachte 1] . Uit verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] (met IMEInummer [IMEI-nummer 1] ) volgt dat zijn telefoon op dat tijdstip ook uitpeilt nabij Holland Casino, hetgeen eveneens geldt voor de telefoon van [verdachte] (met IMEInummer [IMEI-nummer 5] ). De auto van [verdachte] (de Ford Focus met kenteken [kenteken] ) wordt geregistreerd op de door aangever gevolgde route huiswaarts (via Haarlemmerweg en Halfweg) rond het tijdstip dat aangever huiswaarts reed. Daarbij geldt dat de telefoon van [medeverdachte 1] om 01.51 uur gebruik maakt van een Cell ID op de locatie Haarlemmerweg 315 te Amsterdam en dat vrijwel gelijktijdig, om 01:49:24 uur, het voertuig van [aangever zaakdossier 3] (met kenteken [kenteken] ) wordt geregistreerd op de Haarlemmerweg en veertien seconden later, om 01:49:38, het voertuig van [verdachte] . Tevens blijkt dat de telefoon van [verdachte] om 02:46 uur gebruikmaakt van dezelfde Cell ID, omstreeks hetzelfde tijdstip als het toestel van [medeverdachte 1] , namelijk de Cell ID op de Korte Zijlstraat 1 in Haarlem. Gelet op het voorgaande is de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op 28 september 2015 gezamenlijk vanaf Holland Casino naar Haarlem zijn gereden, naar een locatie vlakbij de plaats van de overval.
Uit het voorgaande volgen belastende omstandigheden voor verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] , die om een uitleg vragen. [medeverdachte 1] heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen. [verdachte] heeft bij de politie verklaard nog nooit van Overveen te hebben gehoord en niet in Haarlem te zijn geweest. Na confrontatie met de peilgegevens van zijn telefoon en de registraties van zijn auto heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij zich ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht beroepen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat bij een tijdsverschil van veertien seconden een afstand van 200 meter tussen de Ford Focus en de auto van [aangever zaakdossier 3] moet zijn ontstaan. Gelet op onder meer de te verwachten geringere verkeersdrukte op het nachtelijke tijdstip, acht het hof het zeer wel mogelijk om een auto op 200 meter afstand te volgen.
Het signalement dat aangever [aangever zaakdossier 3] van de daders heeft gegeven sluit verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] naar het oordeel van het hof niet uit en dat de blauwe auto van [verdachte] zwart leek, is gelet op het nachtelijke tijdstip goed mogelijk.
Voor de stelling van de raadsman dat [verdachte] wellicht de bestuurder van de auto is geweest, zodat hij misschien wel in de buurt was maar niet betrokken was bij de overval, bevat het dossier naar het oordeel van het hof onvoldoende aanknopingspunten, teminder nu [verdachte] hier zelf niet over heeft verklaard.
Alles in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de afpersing van en de diefstal met geweld bij [aangever zaakdossier 3] op 28 september 2015 te Overveen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 en 4 (zaaksdossier 5)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 3 ten laste gelegde verkrachting en de onder feit 4 ten laste gelegde diefstal bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide feiten. In dat kader heeft hij ten aanzien van feit 3 betoogd dat de verklaring van [getuige 1] geen steunbewijs kan opleveren, nu de bron voor zijn verklaring [aangeefster zaakdossier 5] zelf is. Op basis van het dossier kan verder niet worden uitgesloten dat [aangeefster zaakdossier 5] wellicht geen seksueel contact met [verdachte] wilde, maar hem dat niet ondubbelzinnig gemeld heeft, en dat [verdachte] haar gedrag heeft geïnterpreteerd als instemming. Voor de stelling van [aangeefster zaakdossier 5] dat zij dit wel aan [verdachte] duidelijk heeft gemaakt, is geen steunbewijs. Dat zij achteraf aan getuige [getuige 1] kenbaar heeft gemaakte dat zij de seks niet gewild heeft, bewijst niet dat zij dit ook aan [verdachte] duidelijk heeft gemaakt. Voor zover de beslissing van [aangeefster zaakdossier 5] om op een afgelegen plek uit de auto te stappen wijst op de latente onvrijwilligheid van het eerdere contact, is dat een aanwijzing na de daad. Bovendien zijn de verklaringen van [aangeefster zaakdossier 5] volgens de raadsman ongeloofwaardig, bijvoorbeeld de verklaringen dat [verdachte] met geweld haar kleding heeft uitgetrokken terwijl hij bovenop haar lag, terwijl niet is gebleken van schade aan kleding. Ten aanzien van de letselverklaring heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan, zo de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, de opsteller daarvan, deskundige Elshoff, te horen om haar te vragen of het aangetroffen letsel vrijwillig seksueel contact uitsluit en om haar te bevragen over de gebruikte terminologie en de mate van waarschijnlijkheid dat het letsel het resultaat is van de opgegeven toedracht. De raadsman betwist dat een schaafwond met diepere beschadiging bij de vagina bewijzend is voor seks tegen de wil.
Ten aanzien van feit 4 dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen, nu [verdachte] ontkent dat hij de tas van aangeefster heeft weggenomen of zich anderszins heeft toegeëigend. [verdachte] heeft hier ook geen opzet op gehad. Het bewijs voor dit feit komt slechts uit één bron, te weten de verklaringen van aangeefster.
Oordeel van het hof
Voorwaardelijk verzoek
Het hof zal de letselverklaring voor het bewijs gebruiken en daarmee is de voorwaarde zoals verbonden aan het verzoek van de verdediging vervuld. Het hof wijst het verzoek tot het horen van de deskundige Elshoff echter af, nu uit de onderbouwing van het verzoek de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof acht de letselverklaring en de door Elshoff gedane waarnemingen en conclusies voldoende duidelijk en acht zich dan ook voldoende ingelicht.
Ten aanzien van feit 3
Aangeefster [aangeefster zaakdossier 5] heeft aangifte gedaan van verkrachting. Zij heeft hierover op verschillende momenten verklaringen afgelegd, die er – kort gezegd – op neerkomen dat zij op 26 september 2015 omstreeks 03.30 uur op het Leidseplein in Amsterdam bij [verdachte] in de auto is gestapt, die haar tegen betaling naar haar huis in Almere-Stad zou brengen. [verdachte] reed echter verkeerd. Uiteindelijk stopte hij op een verlaten plaats ergens in Almere-Poort, waar zij rond 04.30 uur door hem werd verkracht. Volgens aangeefster begon [verdachte] haar te kussen op haar mond, in haar hals en – later – op haar borsten. Vervolgens kroop hij over de versnellingspook en ging bovenop haar liggen waarop zij ging huilen en gillen en zei dat ze het niet wilde. Hij heeft haar uitgekleed, zijn penis in haar vagina gestopt en seks met haar gehad. Na afloop is zij uit de auto gestapt en wilde achterin de auto zoeken naar haar tas, waarop [verdachte] is weggereden en haar daar heeft achtergelaten. Haar tas lag nog in de auto. [aangeefster zaakdossier 5] heeft vervolgens langs de weg geprobeerd auto’s te stoppen. Uiteindelijk stopte een man, die haar naar het politiebureau heeft gebracht, aldus aangeefster.
Vast staat dat aangeefster [aangeefster zaakdossier 5] en [verdachte] seks met elkaar hebben gehad waarbij zijn penis in haar vagina is geweest. Blijkens een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut is het DNA-profiel van [verdachte] aangetroffen op de buitenste schaamlippen van aangeefster. [verdachte] heeft ook erkend dat hij seks met haar heeft gehad. Volgens hem was echter sprake van vrijwillige seks.
Het hof stelt vast dat aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Haar verklaring wordt ondersteund door de letselbeschrijving. Hieruit blijkt (onder meer) dat zij op haar rechteronderarm een bloeduitstorting had, die zou kunnen zijn ontstaan door hard beetpakken (fingertipbruising). Verder was bij de ingang van de vagina aan de onderzijde een verse schaafwond zichtbaar, met daarin nog een streepje van een diepere beschadiging. Dit is typisch voor seks zonder lubricatie (nat worden) en past bij seks tegen haar wil. De verklaring van aangeefster [aangeefster zaakdossier 5] wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] , die haar langs de weg zag lopen en zwaaien alsof ze hulp nodig had, en haar vervolgens naar het politiebureau heeft gebracht. Ze vroeg aan hem hoe het heette als je ongewild seks hebt met iemand. Op de vraag van [getuige 1] : ‘bent u aangerand of verkracht’? antwoordde ze: ‘ja, verkrachting’. [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster tijdens de rit naar het politiebureau overstuur was en af en toe begon te huilen. Ze bleef volgens hem herhalen wat er was gebeurd en was erg emotioneel. [getuige 1] heeft ook verklaard dat iets van de kleding van aangeefster gescheurd of kapot was en dat hij later een kapotte gesp in zijn auto heeft gevonden. Anders dan de raadsman, acht het hof het niet onmogelijk of onwaarschijnlijk dat [verdachte] de kleding van [aangeefster zaakdossier 5] heeft uitgetrokken terwijl hij bovenop haar zat of lag, gelet op de verklaring van [getuige 1] over de kapotte kleding.
Een en ander strookt niet met de verklaring van [verdachte] dat aangeefster na de seks ineens zei dat zij naar huis wilde lopen. Het hof acht het onaannemelijk dat, als de seks op vrijwillige basis zou zijn geweest, aangeefster rond 04.30 uur, op aanzienlijke afstand van haar huis, op een afgelegen terrein, ineens zou besluiten dat zij naar huis zou gaan lopen en daarbij ook nog haar tas en telefoon zou vergeten. Verder heeft [verdachte] verklaard dat aangeefster na de seks opgelucht en vrolijker leek dan daarvoor. Dit komt niet overeen met de korte tijd later door getuige [getuige 1] bij haar waargenomen gemoedstoestand.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de verklaring van aangeefster [aangeefster zaakdossier 5] betrouwbaar. Deze vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Het hof acht daarmee bewezen dat de seks met [verdachte] onvrijwillig was en dat aangeefster dit duidelijk aan hem kenbaar had gemaakt.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden bewezen verklaard dat [verdachte] aangeefster heeft verkracht.
Ten aanzien van feit 4 primair
Op basis van de verklaring van aangeefster stelt het hof vast dat [verdachte] de tas van aangeefster [aangeefster zaakdossier 5] , die zij schuin over haar lichaam droeg, heeft afgerukt en achter in zijn auto heeft gegooid. Het geweld dat [verdachte] hierbij heeft gebruikt, is naar het oordeel van het hof evenwel niet gericht geweest op het zich toe-eigenen van de tas, maar op de verkrachting, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Blijkens zijn eigen verklaring was verdachte op de hoogte van het feit dat de tas in zijn auto lag. Aangeefster heeft hem na afloop van de verkrachting gevraagd waar haar tas was. Hierop zei [verdachte] dat zij achterin moest kijken. Aangeefster is uitgestapt om achterin de auto te gaan kijken, waarop [verdachte] snel is weggereden, met de tas nog in zijn auto. Het hof concludeert hieruit dat [verdachte] het oogmerk had om zich de tas van aangeefster toe te eigenen en acht dan ook diefstal van de tas bewezen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 5 en 6 (zaaksdossier 6)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten 5 en 6 kunnen worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken van feit 5 wegens gebrek aan bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de tijdspanne van ongeveer 12 uur waarin de stalen kast moet zijn ontzet de mogelijkheid open laat dat de schade door één of meer anderen is veroorzaakt. Niet is gebleken dat de schade aan het kastje is veroorzaakt met de schroevendraaier en/of het breekijzer die in de buurt zijn aangetroffen en evenmin dat verdachten ooit met deze voorwerpen in contact zijn geweest. De verklaring van verdachte [verdachte] dat hij daar was in verband met een bezoek aan een vriendin kan volgens de raadsman niet zonder meer als leugenachtig worden aangemerkt. Indien het hof het proces-verbaal waarin wordt gesteld dat [verdachte] heeft verklaard dat hij bij zijn vriendin op nummer [nummer] moest zijn voor het bewijs gebruikt, verzoekt de raadsman verbalisant Rozemeijer hierover te horen.
De raadsman heeft verzocht verdachte [verdachte] tevens vrij te spreken van feit 6, nu niet uitgesloten kan worden dat het busje CS-gas door een ander in zijn auto is achtergelaten. Op basis van het dossier kan worden geconcludeerd dat [verdachte] niet alleen naar Spanbroek is gereden, terwijl bovendien niet blijkt hoe lang dat busje al in die auto aanwezig was, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Poging inbraak
In de nacht van 9 op 10 november 2015 heeft een poging tot inbraak plaatsgevonden op een stalen kast van de winkel [bedrijf] aan de [adres] te Spanbroek. Kort na de melding komt de politie ter plaatse en worden beide verdachten in twee stegen in de directe nabijheid aangetroffen. In de steeg waar [verdachte] wordt aangehouden, treft de politie inbrekerswerktuig aan waaronder een breekijzer. Hoewel niet door technisch bewijs is vastgesteld dat gebruik is gemaakt van deze werktuigen om de stalen kast te ontzetten, acht het hof dat wel aannemelijk. Dit gezien de plaats van aantreffen, de aanwezigheid van [verdachte] aldaar en de door meldster omschreven klappende geluiden alsof met een hamer (op de ijzeren kast) werd geslagen. Ook bevindt de Renault Megane (met kenteken [kenteken] ) van [verdachte] zich in de nabijheid van de betreffende winkel. In deze auto, die niet afgesloten bleek te zijn, worden onder andere een breekijzer, bivakmutsen en gereedschappen aangetroffen.
Voornoemde omstandigheden wijzen zozeer op betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [verdachte] bij de poging tot inbraak op de stalen kast van [bedrijf] dat van hen een uitleg mocht worden verwacht over wat zij daar deden op dat moment. [medeverdachte 1] heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen. [verdachte] heeft verklaard dat hij bij een vriendin moest zijn. In de gehele procedure is door [verdachte] evenwel nimmer de naam van de betreffende vriendin genoemd en evenmin heeft hij uitgelegd waarom hij deze vriendin om half zes ’s ochtends wilde bezoeken. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij niet willen antwoorden op vragen wie de genoemde vriendin was of op welk adres zij woonde. De verklaring van [verdachte] is dan ook niet aannemelijk geworden.
Op basis van genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot inbraak op de stalen kast van [bedrijf] te Spanbroek.
Voorwaardelijk verzoek
Het hof begrijpt de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan aldus, dat de raadsman de betreffende verbalisant als getuige wil horen, indien en voor zover het hof de (volgens de verbalisant) door [verdachte] afgelegde verklaring, dat hij een vriendin
woonachtig op de [adres]wilde bezoeken, als kennelijk leugenachtig voor het bewijs gebruikt. Uit voorgaande overwegingen volgt evenwel dat het hof dat deel van de verklaring niet in de bewijsoverwegingen heeft betrokken, zodat de voorwaarde niet is vervuld en het verzoek kan worden gepasseerd.
Voorhanden hebben busje CS-gas
Op 10 november 2015 is een spuitbusje met CS-gas aangetroffen in het vakje van het bestuurdersportier van de Renault Megane van [verdachte] . [verdachte] is op die dag in de nabijheid van zijn auto in Spanbroek aangetroffen. Gelet ook op de plaats waar het busje is aangetroffen mag de eigenaar van de auto met de aanwezigheid van het busje bekend worden verondersteld. Dat het busje zonder diens medeweten door een ander in zijn auto is achtergelaten, acht het hof niet aannemelijk geworden, nu [verdachte] een dergelijk scenario geen handen en voeten heeft gegeven. Het had op de weg van [verdachte] gelegen om aan te geven wie daartoe in de gelegenheid is geweest, door minst genomen uit te leggen aan wie en wanneer hij zijn auto heeft uitgeleend en wie de bestuurder van de auto was toen hij zich naar Spanbroek begaf. Nu hij dat heeft nagelaten, acht het hof het onder 6 ten laste gelegde feit bewezen, met dien verstande dat van medeplegen niet is gebleken.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 7 en 8 (zaaksdossier 7)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten 7 en 8 kunnen worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht [verdachte] vrij te spreken van de feiten 7 en 8. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat de auto van [verdachte] de auto van de aangevers is gevolgd naar Purmerend en dat er geen bewijs is dat [verdachte] op dat moment met [medeverdachte 1] in die auto heeft gezeten. Ook is er geen bewijs dat de auto in Purmerend is geweest, laat staan dat dat ten aanzien van [verdachte] zelf is gebleken. Het door [medeverdachte 1] gevoerde telefoongesprek over ‘schreeuwen’ en ‘paar donnies’ is te onbepaald en onvoldoende om te concluderen dat over deze beroving wordt gesproken. Bovendien is [verdachte] geen deelnemer aan dit gesprek en zou een ander, bijvoorbeeld [medeverdachte 3] , betrokken kunnen zijn geweest. De fotoconfrontatie is bovendien ontlastend, nu aangever niet tot een herkenning komt en bovendien heeft verklaard dat de personen die hem hebben aangevallen jonger zijn dan de personen op de foto. Daarmee geeft de aangever er blijk van dat zijn herinnering aan de daders voldoende is om tot die constatering te komen.
Subsidiair moet partiële vrijspraak volgen ten aanzien van het gebruik van een pistool of een daarop gelijkend voorwerp, omdat de verklaring van aangever [aangever zaakdossier 7] niet door ander bewijs wordt ondersteund, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Op 12 november 2015 omstreeks 03.30 uur zijn aangevers [aangever zaakdossier 7] en [aangeefster zaakdossier 7] , na een bezoek aan Holland Casino te Amsterdam, slachtoffer geworden van een beroving vlakbij hun woning aan de [adres zaakdossier 7] te Purmerend. De aangevers waren net uit hun auto (een zilverkleurige BMW met kenteken [kenteken] ) gestapt toen er twee jongens op hen af kwamen lopen. Volgens de verklaring van [aangever zaakdossier 7] had één van deze jongens een vuurwapen in zijn hand. De jongen met het vuurwapen riep “geld, geld” en de andere jongen riep “money, money”. Hierop heeft aangever [aangever zaakdossier 7] een briefje van € 50,00 uit zijn achterzak gepakt en overhandigd aan de jongen met het vuurwapen. Vervolgens zag [aangever zaakdossier 7] dat de twee jongens zijn vrouw [aangeefster zaakdossier 7] op de grond duwden en haar tas probeerden af te pakken. Ook [aangeefster zaakdossier 7] beschrijft hoe beide mannen enorm aan haar tas trokken, waarbij zij op de grond is gevallen. Toen [aangever zaakdossier 7] probeerde de jongen zonder pistool weg te trekken bij zijn vrouw werd hij met het vuurwapen op zijn achterhoofd geslagen, op de grond geduwd en geschopt. Tijdens de overval heeft aangeefster [aangeefster zaakdossier 7] gegild en is zij blijven gillen. Volgens de aangevers zijn de jongens er daarom – uiteindelijk zonder de tas van [aangeefster zaakdossier 7] – vandoor gegaan.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat de beroving is gepleegd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, waarmee een van de daders [aangever zaakdossier 7] heeft bedreigd en geslagen. Daarbij overweegt het hof dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging door meer dan één bewijsmiddel wordt belegd.
Wat betreft de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [verdachte] bij dit feit wordt het volgende overwogen.
Op de camerabeelden van Holland Casino van 12 november 2015 is te zien dat de aangevers [aangever zaakdossier 7] en [aangeefster zaakdossier 7] om 03.03.50 uur het casino verlaten en om 03.05.36 uur de Vossiusstraat inlopen. [medeverdachte 1] wordt op de camerabeelden herkend als de jongen die vlak vóór de aangevers de Vossiusstraat inloopt, nadat hij langere tijd aan de overkant van het casino heeft gestaan. Uit de telecomgegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] (met telefoonnummer [telefoonnummer 2] ) volgt dat deze telefoon van 11 november 2015 om 23.50 uur tot 12 november 2015 om 02.18 uur gebruik maakte van de Cell ID op de Leidsekade 97 te Amsterdam, vlakbij Holland Casino. [verdachte] wordt die avond omstreeks 00.37 uur en 01.08 uur in de Vossiusstraat gecontroleerd in zijn Renault Megane met kenteken [kenteken] . Bij de laatste controle wordt [medeverdachte 1] , naast [verdachte] , aangetroffen op de bijrijdersstoel van de Renault Megane. Uit het voorgaande is af te leiden dat [medeverdachte 1] en [verdachte] die nacht samen waren.
Om 03.06.36 uur komt een grijze BMW de Vossiusstraat uitgereden en slaat rechtsaf. [aangever zaakdossier 7] heeft naar aanleiding van deze beelden verklaard dat deze auto veel op zijn auto lijkt. Mede gelet op het feit dat dit tijdstip overeenkomt met het vertrek van aangevers kort daarvoor bij Holland Casino, gaat het hof ervan uit dat dit de auto van aangevers betreft. Op basis van de camerabeelden van Holland Casino kan worden vastgesteld dat een grijze Renault Megane twintig seconden na de grijze BMW de Vossiusstraat uitrijdt en eveneens rechtsaf slaat. De bij deze Renault Megane geconstateerde schade komt overeen met de schade die op 10 november 2015 aan de Renault Megane van [verdachte] is geconstateerd en waarover [verdachte] ook zelf heeft verklaard tijdens zijn verhoor op 15 december 2015.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in de Renault Megane van [verdachte] achter de aangevers aan de Vossiussstraat uitrijden.
De door aangever [aangever zaakdossier 7] beschreven route huiswaarts (via Vossiusstraat, P.C. Hooftstraat, Overtoom, Surinameplein, afrit S106 naar de A10, Coentunnel, A8, A7, afslag Purmer-Zuid) komt overeen met de route van de Renault Megane van [verdachte] , die op 12 november 2015 om 03.11.01 uur – 11 seconden nadat het voertuig van [aangever zaakdossier 7] deze cameraspot passeert – is geregistreerd ter hoogte van afrit S106 in de richting van de A8 (Surinameplein, ri W 50 m na rotonde ri Cornelis Lelylaan) en om 03.11.46 uur op afrit Cornelis Lelylaan (ri W) naar Einsteinweg A10 (ri N). Dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ook in Purmerend en in de directe nabijheid van de plaats delict zijn geweest, volgt uit het feit dat de Renault Megane van [verdachte] op 12 november 2015 om 03.34 uur geregistreerd is op provinciale weg N235, vanuit Purmerend richting Amsterdam.
Dat [medeverdachte 1] en [verdachte] bij de overval betrokken waren volgt tevens uit de inhoud van een afgeluisterd telefoongesprek later die dag tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (sessienummer 33).
In dit tapgesprek vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] ‘hoeveel hadden jullie gepakt?’. [medeverdachte 1] antwoordt ‘we hebben niks gepakt’. [medeverdachte 2] zegt dat [medeverdachte 1] liegt, waarop [medeverdachte 1] zegt ‘ik zweer het, paar donnies dit dat, ging een beetje mis man.. schreeuwen dit dat’.
Een ‘donnie’ is in straattaal 10 euro. Een ‘paar donnies’ past bij de € 50,00 die buit is gemaakt bij [aangever zaakdossier 7] . Dat [medeverdachte 1] zegt dat het een beetje mis ging, omdat – zo begrijpt het hof – er werd geschreeuwd, komt overeen met de aangiften van [aangever zaakdossier 7] en [aangeefster zaakdossier 7] , waaruit volgt dat de daders zijn gevlucht omdat [aangeefster zaakdossier 7] tijdens het incident gilde en bleef gillen.
Het hof overweegt dat aangever [aangever zaakdossier 7] [medeverdachte 1] en [verdachte] niet heeft herkend tijdens een foslo-confrontatie. Dat lijkt in eerste instantie ontlastend voor de verdachten, maar daar tegenover staat dat de beroving plaatsvond in de nachtelijke uren en dat de straatverlichting ter plaatse niet goed was. Daarbij werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [aangever zaakdossier 7] gericht en is het een bekend gegeven dat personen die onder schot worden genomen hun aandacht richten op het wapen en niet op de persoon die dat wapen vasthoudt. In het licht van de eerdere vaststellingen doet het niet herkennen van de verdachten door aangever [aangever zaakdossier 7] dan ook geen afbreuk aan de overige bewijsmiddelen en voormelde conclusies van het hof.
Hetzelfde heeft te gelden voor de opmerking van [aangever zaakdossier 7] dat de daders jonger waren dan de personen op de getoonde foto’s. In zijn aangifte op 12 november 2015 heeft [aangever zaakdossier 7] de daders omschreven als mannen tussen de 25 en 30 jaar met kort zwart haar, een signalement waar [medeverdachte 1] en [verdachte] wel aan voldoen.
Een en ander, in onderling verband en samenhang bezien, wijst zozeer op de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [verdachte] bij de beroving van [aangever zaakdossier 7] en [aangeefster zaakdossier 7] in Purmerend, dat van hen verwacht mag worden dat zij een verklaring afleggen op grond waarvan aannemelijk wordt dat genoemde feiten en omstandigheden anders moeten worden uitgelegd. [medeverdachte 1] heeft zich echter op zijn zwijgrecht beroepen. [verdachte] heeft op 15 december 2015 bij de politie verklaard dat hij op 12 november 2015, nadat zijn auto om 01.08 uur voor de tweede keer was gecontroleerd in de Vossiusstraat, omstreeks 01.15 uur, althans niet veel later, naar Amsterdam Noord is gereden om [medeverdachte 1] naar huis te brengen en dat hij die nacht niet meer terug is geweest in de Vossiusstraat. Hij kan zich niet herinneren dat hij zijn auto die dag nog heeft uitgeleend. Het hof stelt vast dat deze verklaring in strijd is met hetgeen hiervoor is vastgesteld op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de omstandigheid dat de auto van [verdachte] rond 03.06 uur op beelden is te zien terwijl deze de Vossiusstraat uitrijdt. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen vragen hierover willen beantwoorden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] en [verdachte] degenen zijn die, tezamen en in vereniging, aangever [aangever zaakdossier 7] € 50,00 afhandig hebben gemaakt en hebben gepoogd de tas van aangeefster [aangeefster zaakdossier 7] te stelen, door beiden aan die tas te trekken. Het hof acht daarom zowel feit 7 als feit 8 bewezen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 10 subsidiair en 11 (zaaksdossier 11)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 10 subsidiair en het onder 11 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken van het onder 10 subsidiair en 11 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat [verdachte] te zien is op de camerabeelden van de pinautomaten. De herkenning wordt gebaseerd op de jas en de pet. De pet is aangetroffen in de auto van [medeverdachte 1] , zodat op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat die pet van [verdachte] is. Ook kan niet worden vastgesteld dat de jas dezelfde jas betreft die [verdachte] bezit. Daarvoor zou moeten worden vastgesteld dat er afwijkende kenmerken zijn, zoals scheuren of slijtageplekken, maar dat is niet gebleken. Wat betreft de zendmastgegevens is niet gebleken dat het aan [verdachte] toegeschreven nummer het enige nummer is dat ten tijde van het pinnen de betreffende masten aanstraalt. Daarnaast staan de aangestraalde masten allemaal relatief dicht bij elkaar en kan op basis daarvan niet worden vastgesteld dat het overschakelen van de ene naar de andere zendmast betekent dat de gebruiker van de telefoon zich verplaatst, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Op 22 oktober 2015 is tussen 05.50 uur en 06.09 uur een aantal maal gepoogd te pinnen en tweemaal met succes gepind met de gestolen Rabobank pas van [aangever zaakdossier 11] bij diverse pinautomaten op de Johan Huizingalaan, het Osdorpplein en de Slotermeerlaan te Amsterdam. Hierbij is in totaal een bedrag van € 360,- opgenomen. Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van [verdachte] met IMEI-nummer [IMEI-nummer 5] ten tijde van deze pintransacties steeds uitpeilde in de nabijheid van de betreffende pinautomaten. Op de camerabeelden van de pinautomaten is de persoon die pint niet herkenbaar in beeld. De jas die deze persoon draagt komt evenwel, ook blijkens de eigen verklaring van [verdachte] , overeen met de jas van [verdachte] die werd gefotografeerd toen hij op 10 november 2015 in Spanbroek werd aangehouden.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat [verdachte] degene is geweest die op 22 oktober 2015 heeft gepind met de gestolen Rabobank pas van [aangever zaakdossier 11] , zodat de onder feit 11 ten laste gelegde diefstal met een valse sleutel kan worden bewezen.
[verdachte] was aldus in het bezit van een pinpas op naam van een ander, zodat voor hem kenbaar was dat deze niet aan hem toebehoorde. Bij gebreke van een redelijke verklaring van de verdachte, kan het niet anders zijn dan dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze pas wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De onder feit 10, subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de Rabobank pas acht het hof onder deze omstandigheden bewezen, met dien verstande dat onvoldoende bewijs bestaat dat hierbij sprake is van medeplegen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 12 (zaaksdossier 13)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken van dit feit. Het staat niet vast dat [verdachte] deelneemt aan de telefoongesprekken. [verdachte] heeft verklaard dat dit nummer niet exclusief door hem wordt gebruikt. In een ander zaaksdossier is ook vastgesteld dat het niet [verdachte] was die van dat telefoonnummer gebruikmaakte. Ook wordt de gebruiker aangesproken met ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ en dat is niet de bijnaam van [verdachte] . Nu voor het overige geen bewijs is van betrokkenheid van [verdachte] , moet hij worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Op 2 november 2015 omstreeks 01.14 uur is aangever [aangever zaakdossier 13] , 82 jaar oud, na een bezoek aan Holland Casino te Amsterdam, nabij zijn woning aan de [adres zaakdossier 13] te Amsterdam met geweld van zijn portemonnee en sleutelbos beroofd. Getuige [getuige 2] heeft omstreeks 01.15 uur gezien dat twee voor haar onbekende personen over haar buurman heen stonden en dat één van hen hardhandig aan zijn kleding zat, kennelijk op zoek naar iets. Aangever [aangever zaakdossier 13] beschrijft de daders als van Noord-Afrikaanse afkomst, vermoedelijk Marokkaans, lichte huidskleur, donker haar. Een van de daders is ongeveer 1.80-1.85 meter met een mager postuur. De ander is ongeveer 1.70-1.75 meter met een normaal postuur.
Het hof stelt vast dat deze signalementen niet bijzonder specifiek zijn, maar dat zij [medeverdachte 1] en [verdachte] als daders niet uitsluiten. [medeverdachte 2] past niet in dit signalement.
Uit de inhoud van het – in het tapgesprek met sessienummer 233 op de achtergrond gevoerde – gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] op 2 november 2015 om 00.42.15 uur volgt dat zij een ‘opaatje’ willen pakken met een volle linker zak die van ‘hol’ (het hof begrijpt: Holland Casino) komt. Dit komt overeen met de 82-jarige leeftijd van aangever, die rond dat tijdstip Holland Casino had verlaten en zijn portemonnee blijkens zijn aangifte in zijn linker zak had. De telefoons van beide verdachten peilen eerst uit nabij Holland Casino ( [medeverdachte 1] om 00.40 uur en [verdachte] om 00.42 uur) en vervolgens onder meer op de Wibautstraat, op de fietsroute van aangever. In het opgenomen telefoongesprek met sessienummer 238 op 2 november 2015 om 00.56.57 uur zegt [verdachte] : ‘ik pak hem nu’.
Deze feiten wijzen zozeer in de richting van [medeverdachte 1] en [verdachte] dat bij gebreke van een redelijke verklaring die een andere uitleg van genoemde peilgegevens en inhoud van de telefoongesprekken aannemelijk maakt, het ervoor moet worden gehouden dat deze twee verdachten als feitelijke overvallers betrokken zijn bij de straatroof op aangever [aangever zaakdossier 13] . De overvallers zijn blijkens de verklaring van aangever en getuige [getuige 2] gezamenlijk te werk gegaan waarbij zij beiden hebben bijgedragen aan de diefstal met geweld. Er is dan ook sprake van medeplegen en het ten laste gelegde kan dan ook bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van de stelling van de raadsman dat [verdachte] niet de gebruiker was van het nummer [telefoonnummer 8] , merkt het hof op dat hierboven in de algemene bewijsoverwegingen is geoordeeld dat [verdachte] – doorgaans – de gebruiker was van dit nummer. Als dat op 2 november 2015 niet het geval was, had het op zijn weg gelegen om aan te geven aan wie hij zijn telefoon op dat moment had uitgeleend. Dat heeft hij echter niet gedaan. Ten aanzien van het gesprek waarin [medeverdachte 2] opmerkt ‘ [bijnaam medeverdachte 1] hij had brommer he’, waarop de gebruiker van [telefoonnummer 8] antwoordt ‘ja ik zag hem’, gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 2] aan [verdachte] bedoelde te vragen of ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’, oftewel [medeverdachte 1] , op een brommer zat. Er is daarom voldoende vast komen te staan dat [verdachte] ook op 2 november 2015 de gebruiker was van [telefoonnummer 8] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8, 10 subsidiair, 11 en 12 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
op 28 september 2015 te Overveen, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 3] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever zaakdossier 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, inhoudende een geldbedrag van ongeveer 800,- euro en twee bankpassen en een rijbewijs en verzekeringspassen en een Oostenrijkse identiteitskaart, toebehorende aan [aangever zaakdossier 3] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gericht op het hoofd van [aangever zaakdossier 3] en tegen [aangever zaakdossier 3] hebben gezegd: "Money, money, money"
en
op 28 september 2015 te Overveen, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 3] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sleutels, toebehorende aan [aangever zaakdossier 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [aangever zaakdossier 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben gericht op het hoofd van [aangever zaakdossier 3] en voornoemde sleutels uit de handen van [aangever zaakdossier 3] hebben getrokken;
3.
op 26 september 2015 in de gemeente Almere, door geweld en andere feitelijkheden [aangeefster zaakdossier 5] heeft gedwongen tot het ondergaan van één of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het brengen en bewegen van zijn stijve penis in de vagina van [aangeefster zaakdossier 5] en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte, voorafgaand en tijdens bovengenoemde handelingen
- [aangeefster zaakdossier 5] in de auto heeft meegenomen naar een voor haar onbekende locatie en
- [aangeefster zaakdossier 5] meermalen heeft gezoend of gekust op/in haar hals en borsten en mond/lippen en
- vervolgens op [aangeefster zaakdossier 5] is gaan liggen en de autostoel waarop [aangeefster zaakdossier 5] zat naar de ligstand heeft gebracht en de handen en/of armen van [aangeefster zaakdossier 5] naast/boven haar hoofd heeft vastgehouden en
- vervolgens toen [aangeefster zaakdossier 5] het portier van de auto opende en om hulp riep, met kracht aan haar arm heeft getrokken waardoor het portier weer dicht ging en
- vervolgens de tas van [aangeefster zaakdossier 5] met daarin haar telefoon van haar schouder heeft getrokken en
- vervolgens de kleding van [aangeefster zaakdossier 5] uit heeft getrokken en
- met kracht en met geweld de benen van [aangeefster zaakdossier 5] uit elkaar heeft gedaan/getrokken en
- [aangeefster zaakdossier 5] de woorden heeft toegevoegd: "Kleed je uit, kleed je uit" en "Lik mij" en "Als je mij likt dan laat ik je los" en "Doe je benen wijd open, je moet het zelf erin stoppen" en "Je doet net alsof je een meisje bent alsof je nooit seks hebt gehad" en "Ik heb geen condoom maar wees niet bang je raakt niet zwanger" en "Blijf kalm, rustig",
terwijl verdachte een fysiek overwicht op [aangeefster zaakdossier 5] had op grond van het verschil in lichaamspostuur en zodoende een voor [aangeefster zaakdossier 5] bedreigende situatie, waarin [aangeefster zaakdossier 5] zich niet aan de hiervoor genoemde handelingen kon onttrekken, heeft doen ontstaan;
4. primair
op 26 september 2015 in de gemeente Almere, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin onder andere een geldbedrag van 63 euro en een ov-jaarkaart op naam van [aangeefster zaakdossier 5] en een iPhone (kleur wit, serienummer 013626007762997 ) toebehorende aan [aangeefster zaakdossier 5] ;
5.
op 10 november 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kluis of stalen kast weg te nemen enig goed toebehorend aan [bedrijf] en/of aan [aangeefster zaakdossier 6] , en zich daarbij de toegang tot die kluis of stalen kast te verschaffen door middel van verbreking van (een slot van) voornoemde kluis of stalen kast, opzettelijk met zijn mededader, naar die kluis of stalen kast is toegegaan, waarna verdachte en zijn mededader, met een breekijzer, (het slot van) die kluis of stalen kast hebben geforceerd;
6.
op 10 november 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, voorhanden heeft gehad in een auto, merk Renault, een spuitbusje cs-gas met de tekst; "American style NATO super-paralisant cs-gas", zijnde een voorwerp dat bestemd is voor het treffen van personen met (een) verstikkende, weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, zijnde een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie;
7.
op 12 november 2015 te Purmerend, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 7] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever zaakdossier 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 50,- euro toebehorende aan [aangever zaakdossier 7] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan [aangever zaakdossier 7] hebben getoond en tegen [aangever zaakdossier 7] hebben gezegd: "Geld, geld, Money, Money";
8.
op 12 november 2015 te Purmerend, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 7] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas (met inhoud), toebehorende aan [aangeefster zaakdossier 7] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangeefster zaakdossier 7] en/of diens echtgenoot [aangever zaakdossier 7] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan [aangever zaakdossier 7] heeft getoond en tegen [aangeefster zaakdossier 7] en/of [aangever zaakdossier 7] heeft gezegd: "Geld, geld, money, money" en "Niet gillen, anders ga ik schieten", en [aangeefster zaakdossier 7] op de grond hebben geduwd en voornoemde tas, welke [aangeefster zaakdossier 7] droeg, heeft vastgepakt en [aangeefster zaakdossier 7] heeft geschopt en, toen [aangever zaakdossier 7] zijn vrouw wilde helpen en/of beschermen, [aangever zaakdossier 7] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op zijn achterhoofd heeft geslagen en [aangever zaakdossier 7] op de grond heeft geduwd en [aangever zaakdossier 7] heeft geschopt tegen diens lichaam en hoofd;
10. subsidiair
op 22 oktober 2015 te Amsterdam, een bankpas voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
11.
op 22 oktober 2015 te Amsterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen van 250,- euro en 110,- euro toebehorende aan [aangever zaakdossier 11] en [slachtoffer] , waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en een pincode welke niet aan hem toebehoorden;
12.
op 2 november 2015 te Amsterdam, op de openbare weg, de [adres zaakdossier 13] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud) en een sleutelbos, toebehorende aan [aangever zaakdossier 13] (geboren in 1933), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever zaakdossier 13] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededader opzettelijk gewelddadig [aangever zaakdossier 13] van achteren en bij diens mond en/of gezicht hebben vastgepakt en vastgehouden en [aangever zaakdossier 13] naar achteren hebben getrokken en de broekzak van [aangever zaakdossier 13] hebben doorzocht en voornoemde portemonnee, die aan een ketting bevestigd zat aan de kleding en een sleutelbos uit de broekzak van [aangever zaakdossier 13] hebben (los)getrokken en weggenomen.
Hetgeen onder 1, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8, 10 subsidiair, 11 en 12 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8, 10 subsidiair, 11 en 12 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Het onder 4 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 8 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 10 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het onder 11 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Het onder 12 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8, 10 subsidiair, 11 en 12 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 87 (zevenentachtig) maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 76 (zesenzeventig) maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een groot aantal, deels zeer gewelddadige feiten.
Zo heeft hij zich schuldig gemaakt aan een drietal straatroven en een poging daartoe, waarbij geweld is gebruikt en waarbij in één geval zelfs een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gebruikt. Zulke misdrijven veroorzaken bij slachtoffers daarvan gevoelens van onveiligheid en angst en versterken de in de samenleving levende gevoelens van onrust. Bij deze straatroven zijn de slachtoffers door de verdachte tezamen met zijn mededader gevolgd vanaf het Holland Casino aan het Max Euweplein te Amsterdam vanwaar zij na een bezoek aan dat casino huiswaarts zijn gegaan. In de nabijheid van hun woning zijn de slachtoffers vervolgens overvallen en beroofd.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Verdachte zou het slachtoffer als snorder vanuit Amsterdam naar haar woonadres brengen, maar is met haar naar een afgelegen plek gereden, alwaar hij haar in zijn auto heeft verkracht. Vervolgens heeft hij haar daar achtergelaten en is weggereden onder medeneming van haar tas en telefoon. Verdachte heeft aldus een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer zal nog lange tijd de herinnering aan deze voor haar zeer ingrijpende gebeurtenis met zich dragen.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met een mededader schuldig gemaakt aan een poging diefstal uit een kluis of kast die bevestigd zat aan de buitenkant van een winkel, aan de heling van een bankpas die was weggenomen bij een woninginbraak en aan diefstal van twee geldbedragen met gebruik van die bankpas. De verdachte heeft zich hierbij enkel laten leiden door zijn gerichtheid op geldelijk gewin en zich niets gelegen laten liggen aan een eventueel nadeel voor de slachtoffers.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een busje traangas. Het voorhanden hebben van dergelijk wapentuig bergt – zeker op de openbare weg – het risico op het gebruik daarvan in zich, met alle mogelijk ingrijpende gevolgen van dien. Het brengt dan ook een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 oktober 2019 is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld onder meer voor vermogensdelicten.
Gelet op het voorgaande zou een gevangenisstraf voor de duur van 76 (zesenzeventig) maanden passend en geboden zijn. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting in hoger beroep zal deze straf gematigd worden tot een gevangenisstraf voor de duur van 72 (tweeënzeventig) maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verdachte heeft steeds niet willen meewerken met de reclassering of aan onderzoeken door een psycholoog of een psychiater. Ook in hoger beroep heeft de verdachte na een aanvankelijke toezegging uiteindelijk geweigerd mee te werken aan een door het hof voorgesteld persoonlijkheidsonderzoek. Deze houding van de verdachte baart het hof grote zorgen.
Zoals hiervoor reeds overwogen, zal het hof aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 72 (tweeënzeventig) maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Beslag

De in beslag genomen Renault Megane en de bijbehorende sleutel zullen worden verbeurd verklaard. Uit het voorgaande volgt immers dat een aantal bewezenverklaarde feiten met behulp van dit voertuig zijn begaan.
Het in beslag genomen buitenlandse geld zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Vordering van de benadeelde partij [aangever zaakdossier 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.337,07. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.310,07. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster zaakdossier 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.085,40, bestaande uit € 1.085,40 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een totaal bedrag van € 3.503,90, bestaande uit € 503,90 aan materiële schadevergoeding en € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot materiële schadevergoeding af te wijzen dan wel te schatten overeenkomstig de rechtbank heeft gedaan. De verdediging heeft gesteld dat bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde enige psychische schade kan worden aangenomen. De omvang van die schade is echter niet inzichtelijk gemaakt. De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat deze te complex is, dan wel deze aanzienlijk te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 en 4 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof schat die materiële schade gelijk de rechtbank heeft gedaan op een bedrag van in totaal € 503,90, maar wijst de vordering tot materiële schadevergoeding voor het overige af.
Ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de benadeelde partij aangevoerd dat zij zich na de verkrachting machteloos, besmeurd, vernederd en onveilig voelt. Zij heeft last van depressies, angst, gevoelens van wantrouwen, schuld en schaamte en zij voelt agressie. De verdediging kan worden nagegeven dat bij de benadeelde partij niet naar objectieve maatstaven geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Maar nu bewezen is verklaard dat de benadeelde partij is verkracht door de verdachte die haar als snorder naar huis zou brengen, waarna deze haar tas heeft gestolen, is het hof van oordeel dat de aard en ernst van de normschendingen meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, als bedoeld in artikel 6:106, onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof schat de immateriële schade op een bedrag van € 5.000,-, nu dit hem billijk voorkomt. De vordering tot immateriële schadevergoeding zal voor het overige worden afgewezen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat het hof de vordering tot schadevergoeding zal toewijzen tot een totaal bedrag van € 5.503,90. Het hof zal de vordering voor het overige afwijzen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [aangever zaakdossier 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.050,00, bestaande uit € 50,- materiële schade en € 1.000,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
De verdediging heeft betoogd dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van het gestolen geldbedrag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 7 en 8 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De vordering tot materiële schadevergoeding zal als niet betwist, niet onrechtmatig en niet ongegrond, worden toegewezen.
Ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de benadeelde partij een overzicht van zijn contact met zijn huisarts overgelegd waarin staat dat bij hem op 18 november 2015 letsel is vastgesteld na een overval. De verdediging kan worden nagegeven dat bij de benadeelde partij niet naar objectieve maatstaven geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Maar nu bewezen is verklaard dat de benadeelde partij en zijn vrouw ’s nachts voor hun woning door verdachte en een medeverdachte met geweld en onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zijn beroofd van € 50,-, is het hof van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, als bedoeld in artikel 6:106, onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof zal de gevorderde immateriële schade toewijzen, nu deze hem billijk voorkomt.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag van € 1.050,- zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 12 november 2015.
De veroordeling tot schadevergoeding is hoofdelijk, nu ook medeverdachte [medeverdachte 1] voor het medeplegen van hetzelfde strafbare feit is veroordeeld en ook bij hem de vordering hoofdelijk is toegewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog zal maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster zaakdossier 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.050,00, bestaande uit een materiële schadevergoeding ter hoogte van € 50,- en immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 1.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdediging heeft de vordering tot materiële schadevergoeding betwist, nu niet blijkt dat de tas is weggenomen of zodanig beschadigd dat deze niet meer kon worden hersteld. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat deze moet worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat zij nu nog psychische schade heeft en niets is gebleken omtrent ernst en duur van eventuele psychische klachten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 7 en 8 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof zal met de rechtbank de dagwaarde van de beschadigde tas schatten op € 50,- en daarmee de vordering tot het bedrag dat in hoger beroep nog aan de orde kan zijn toewijzen.
Ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de benadeelde partij een overzicht van haar contact met haar huisarts overgelegd waarin staat dat bij haar op 18 november 2015 letsel is vastgesteld na een overval. Verder is sprake van een dreigende PTSS. Daarnaast heeft de benadeelde partij geschreven dat zij als gevolg van het strafbare feit last heeft van angst, concentratieproblemen en slapeloosheid. De verdediging kan worden nagegeven dat bij de benadeelde partij niet naar objectieve maatstaven geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Maar nu bewezen is verklaard dat de benadeelde partij en haar man ’s nachts voor hun woning door verdachte en een medeverdachte met geweld en onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zijn beroofd van € 50,-, is het hof van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, als bedoeld in artikel 6:106, onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof zal de gevorderde immateriële schade toewijzen, nu deze hem billijk voorkomt.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag van € 1.050,- zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 12 november 2015.
De veroordeling tot schadevergoeding is hoofdelijk, nu ook medeverdachte [medeverdachte 1] voor het medeplegen van hetzelfde strafbare feit is veroordeeld en ook bij hem de vordering hoofdelijk is toegewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog zal maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed

Vordering van de benadeelde partij [aangever zaakdossier 13]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 182,40 aan materiële schadevergoeding. Voor wat betreft de kennelijk gevorderde en in eerste aanleg toegewezen immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 650,- stelt het hof voorop dat in het dossier geen daartoe strekkende vordering is aangetroffen. Nu een dergelijke vordering vormvrij is, wel de rechtbank onder ogen is gekomen die daarop heeft beslist en het bestaan van die vordering in hoger beroep door de verdediging niet is betwist, neemt het hof tot uitgangspunt dat de vordering tot schadevergoeding tevens inhoudt een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrag van € 650,-.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de onderhavige vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 12 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering van materiële schade als niet betwist en overigens niet onrechtmatig of ongegrond zal worden toegewezen tot een bedrag van € 182,40.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade geldt dat deze niet is onderbouwd. Maar nu bewezen is verklaard dat de benadeelde partij ’s nachts door verdachte en een medeverdachte met geweld van een aantal goederen is beroofd, is het hof van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, als bedoeld in artikel 6:106, onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof zal de gevorderde immateriële schade toewijzen, nu deze hem billijk voorkomt.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag van € 832,40, bestaande uit materiële schade ter hoogte van € 182,40 en immateriële schade ter hoogte van € 650,- zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd, te weten 2 november 2015.
De veroordeling tot schadevergoeding is hoofdelijk, nu ook medeverdachte [medeverdachte 1] voor het medeplegen van hetzelfde strafbare feit is veroordeeld en ook bij hem de vordering hoofdelijk is toegewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van deze uitspraak nog zal maken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 242, 310, 311, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 december 2014 onder parketnummer 09-819237-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
In het dossier bevindt zich geen kennisgeving van dat vonnis als bedoeld in artikel 366, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ook blijkt uit de stukken niet dat de verdachte op de hoogte was van de zitting. Onder die omstandigheden is onvoldoende vast komen te staan dat de verdachte op de hoogte was van de voorwaardelijke veroordeling en het ingaan van de proeftijd. Het hof ziet daarin aanleiding de vordering af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 9 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 10 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8, 10 subsidiair, 11 en 12 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8, 10 subsidiair, 11 en 12 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
72 (tweeënzeventig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Personenauto Renault megane (4958190)
- 1 STK Sleutel Renault megane (5084874).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Buitenlands geld (508489).
Vordering van de benadeelde partij [aangever zaakdossier 4]
Verklaart de benadeelde partij [aangever zaakdossier 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster zaakdossier 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster zaakdossier 5] ter zake van het onder 3 en 4 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.503,90 (vijfduizend vijfhonderddrie euro en negentig cent) bestaande uit € 503,90 (vijfhonderddrie euro en negentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster zaakdossier 5] , ter zake van het onder 3 en 4 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.503,90 (vijfduizend vijfhonderddrie euro en negentig cent) bestaande uit € 503,90 (vijfhonderddrie euro en negentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
62 (tweeënzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 september 2015.
Vordering van de benadeelde partij [aangever zaakdossier 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever zaakdossier 7] ter zake van het onder 7 en 8 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.050,00 (duizend vijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever zaakdossier 7] , ter zake van het onder 7 en 8 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.050,00 (duizend vijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 november 2015.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster zaakdossier 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster zaakdossier 7] ter zake van het onder 7 en 8 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.050,00 (duizend vijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster zaakdossier 7] , ter zake van het onder 7 en 8 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.050,00 (duizend vijftig euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 november 2015.
Vordering van de benadeelde partij [aangever zaakdossier 13]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever zaakdossier 13] ter zake van het onder 12 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 832,40 (achthonderdtweeëndertig euro en veertig cent) bestaande uit € 182,40 (honderdtweeëntachtig euro en veertig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangever zaakdossier 13] , ter zake van het onder 12 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 832,40 (achthonderdtweeëndertig euro en veertig cent) bestaande uit € 182,40 (honderdtweeëntachtig euro en veertig cent) materiële schade en € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 november 2015.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 8 januari 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 december 2014, parketnummer 09-819237-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. M.M. van der Nat en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2019.