In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin ABN Amro Bank N.V. vorderingen heeft ingesteld tegen [appellant] wegens onverschuldigde betaling uit de nalatenschap van erflaatster. De erfgenamen, [A] en [appellant], zijn kleinzonen van de overleden [X] en [Y]. Na de dood van [Y] heeft ABN Amro een bedrag van € 102.796,88 aan [appellant] betaald, terwijl hij slechts recht had op € 51.574,85. [A] heeft zijn vordering op [appellant] overgedragen aan ABN Amro, die nu terugbetaling eist van de onterecht ontvangen bedragen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtsgrond was voor de betaling aan [appellant] en dat hij het bedrag moet terugbetalen. De rechtbank heeft de vorderingen van ABN Amro toegewezen, en het hof heeft dit oordeel bevestigd. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.