ECLI:NL:GHAMS:2019:3909

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
23-000844-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met bedreiging in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2019. De verdachte, geboren in 2001, was beschuldigd van diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De feiten vonden plaats op 22 juni 2018, toen de verdachte samen met een mededader een gewapende overval pleegde op café Koosje in Amsterdam. Tijdens de overval werd een vuurwapen en een hamer gebruikt om de aanwezige slachtoffers te bedreigen en een geldbedrag van ongeveer 1410 euro te stelen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De bewezenverklaring was gebaseerd op DNA-bewijs dat matchte met de verdachte, evenals getuigenverklaringen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en begeleiding door de reclassering. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000844-19
datum uitspraak: 5 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684329-18 en 13-212502-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 1410 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan café [cafe] en/of [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) - (op korte afstand) een vuurwapen, in elk geval een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of aan voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of (vervolgens) (een) (kolf van) voornoemd vuurwapen, in elk geval voornoemd vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of (vervolgens) (daarbij) tegen voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "dat zij geld wilde", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) (op korte afstand) een hamer, in elk geval een soortgelijk voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen en overwegingen komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1410 euro, toebehorende aan café [cafe] en/of [benadeelde], welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- een vuurwapen, in elk geval een
op eenvuurwapen gelijkend voorwerp aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en
-
dekolf van voornoemd vuurwapen, in elk geval
vanvoornoemd
op eenvuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gehouden en
- tegen voornoemde [slachtoffer] hebben gezegd dat zij geld wilden en
- een hamer aan voornoemde [slachtoffer] heeft voorgehouden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

Het DNA-spoor op het masker
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnotities bepleit dat er onvoldoende overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring, nu direct bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval ontbreekt. De aard van het celmateriaal dat op het masker, dat op het trottoir ter hoogte van de toegangsdeur van café [cafe] is aangetroffen, is namelijk niet meer vast te stellen. Tevens kan niet zonder meer worden gesteld dat degene van wie het spoor is op het masker, ook de dader is geweest van de overval. Voorts is het niet uit te sluiten dat een ander dan de verdachte het masker heeft gedragen, omdat er op het stuk textiel, zijnde de achterzijde van het masker, een DNA-mengprofiel van minimaal vijf personen is aangetroffen. De verdachte dient derhalve van het aan hem tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 22 juni 2018 rond 00.50 uur wordt door twee personen een gewapende overval gepleegd op café [cafe] te Amsterdam.
Uit de aangifte van [slachtoffer], als ook uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], volgt dat een van de twee daders van de overval een wit masker op had. Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden blijkt dat dader NN2 ‘zichtbare witkleurige gezichtsbedekking’ droeg en dit bij het verlaten van het café van zijn gezicht heeft gehaald. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], wordt direct nadat de overval is gepleegd, recht voor de ingang van het café een wit masker op de grond aangetroffen. Dit masker wordt door de verbalisanten in beslag genomen en door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht op sporen. Daarbij is de binnenzijde van het masker bemonsterd ter hoogte van de positie van de mond van de drager van het masker. Uit het betreffende rapport van het NFI van 27 juni 2018, opgemaakt door dr. [naam 1] (
hierna:[naam 1]), gerechtelijk deskundige voor het deskundigheidsgebied DNA-analyse en –interpretatie – bronniveau, blijkt dat het in de bemonstering aangetroffen DNA-profiel bij vergelijkend DNA-onderzoek een match oplevert met het DNA-profiel van de verdachte. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Op verzoek van de verdediging is door [naam 1] een nadere rapportage opgemaakt, gedateerd op 27 juni 2019, en is hij voorts als deskundige gehoord ter terechtzitting in hoger beroep. [naam 1] heeft verklaard dat de minimaal 30.000 cellen die op het masker rond de mondregio aanwezig waren, heel veel DNA-materiaal opleveren. Tegenwoordig kan zelfs uit enkele cellen al een DNA-profiel worden verkregen. Uit deze cellen is een volledig DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. Blijkens het NFI-rapport van 27 juni 2019 zijn de 15 loci van het DNA-profiel van de verdachte ook alle getypeerd in de bemonstering van het masker en zijn deze alle gelijk.
[naam 1] heeft voorts verklaard dat als de stelling is dat iemand anders dan verdachte het onderzochte masker zou hebben gedragen er DNA van die ander op zou moeten worden aangetroffen en dat is niet het geval.
[naam 1] heeft verder verklaard dat de aard van de cellen enkel van belang is voor het kiezen van de extractiemethode om het DNA uit de cellen te verkrijgen. De (verkeerde) keuze van de extractiemethode kan invloed hebben op het aantal cellen, maar heeft geen invloed op het DNA-profiel wat daaruit volgt. Voor het DNA-onderzoek aan de bemonstering van de mondregio van het plastic masker maakt het niet uit of de bemonstering wel of geen speeksel bevat.
Anders dan de raadsman is het hof, nu dit door [naam 1] ter terechtzitting in hoger beroep nog eens is bevestigd, met de rechtbank van oordeel dat de aard van de cellen niet van enige invloed is geweest op de uitkomst van het DNA-onderzoek.
Het feit dat er tevens een stuk textiel is aangetroffen met een haar met daarop een DNA-mengprofiel van tenminste vijf personen, doet niet af aan het rond de mondregio van het masker aangetroffen DNA dat matcht met dat van de verdachte.
Gelet op al het voorgaande merkt het hof het van het masker verkregen DNA-profiel, dat matcht met dat van de verdachte, aan als een daderspoor.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet weet hoe zijn DNA op het masker kan zijn gekomen. Hij heeft in het verleden, in ieder geval twee jaar of langer geleden, wel eens een masker op gehad, maar hij weet niet meer waar dat was en bij wat voor gelegenheid. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de verdachte blijkens het proces-verbaal terechtzitting verklaard dat hij “ooit wel eens zo’n masker heeft opgehad” en heeft hij gezegd “misschien heb ik wel eens zo’n masker opgezet”. Dit, terwijl hij bij de politie heeft verklaard dat hij nooit een wit masker op heeft gehad.
Het hof stelt vast dat de verdachte wisselend en daarnaast niet concreet heeft verklaard en aldus geen aannemelijk alternatief scenario heeft geschetst, dat zou kunnen leiden tot het oordeel dat het aangetroffen DNA geen verband houdt met de overval.
Conclusie
De verweren van de raadsman worden verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie van 225 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 270 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 75 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat bepleit dat de strafeis van de advocaat-generaal dient te worden gematigd, nu de raadsman geen meerwaarde ziet in het verhogen van het voorwaardelijk strafdeel met 45 dagen. Voorts is door alle hulpverlening die reeds in het kader van de bijzondere voorwaarden is ingezet, nooit een juiste diagnose gesteld, waardoor de verdachte tot op heden geen passende behandeling heeft gehad.
Door [naam 2], gezinsmanager bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam, is ter terechtzitting in hoger beroep onder meer naar voren gebracht dat regelmatige schoolgang en het vinden van werk de grootste aandachtspunten zijn. De verdachte is al langere tijd niet naar school geweest, maar hij heeft zichzelf nu ingeschreven bij het [school]. Er is in het verleden al veel hulpverlening geweest voor de verdachte, maar dit heeft helaas niet geleid tot het gewenste resultaat. De inzet van de verdachte om te komen tot gedragsverandering is minimaal. De jeugdbescherming adviseert bij strafoplegging om de verdachte in het kader van toezicht en begeleiding over te dragen aan de Reclassering Nederland om te kijken wat zij nog voor hem kunnen betekenen.
Door [naam 3], zittingsvertegenwoordiger bij de Raad voor de Kinderbescherming (
hierna:de Raad), is ter terechtzitting in hoger beroep onder meer naar voren gebracht dat het te betreuren is dat de behandeling van de verdachte bij de Waag en IFA is gestopt. De verdachte is onvoldoende gemotiveerd en lijkt zijn eigen weg te gaan. De Raad adviseert bij strafoplegging een deels voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde wel toezicht en begeleiding, maar dan door de Reclassering Nederland. De Raad ziet, net als de jeugdreclassering, geen meerwaarde meer in de pedagogische aanpak, nu alle middelen zijn uitgeput.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de rapporten van de Raad van 23 april 2018 en 12 juni 2019.
Uit het meest recente rapport volgt dat de hulpverleningstrajecten stagneren omdat de verdachte zich niet meewerkend opstelt. Dit betekent dat hij niet heeft geprofiteerd van de intensieve en langdurig aangeboden hulpverlening.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan een overval in een café. De overval vond plaats rond 00.50 uur, en dus in de nacht en op een moment waarop er klanten in het café aanwezig waren. Bij de overval was de verdachte gemaskerd, zijn een wapen en een klauwhamer getoond en is de kolf van het wapen tegen het hoofd van de aangever gezet. Nadat de aangever de kassalade onder bedreiging voor de verdachte en de mededader had geopend, hebben zij hieruit een groot geldbedrag weggenomen en zijn ze weggerend.
Het betreft hier een zeer ernstig feit. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer angstige en bedreigende situatie in het leven geroepen voor het slachtoffer en de andere aanwezigen in het café. De verdachte heeft kennelijk enkel snel financieel gewin voor ogen gehad en zich niet bekommerd om de gevolgen die een dergelijk gewelddadig incident kan hebben. Dit rekent het hof de verdachte zwaar aan. Voorts heeft de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2019 is hij eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld. Verdachte liep bovendien ten tijde van dit feit nog in twee proeftijden maar dit heeft verdachte er niet van weerhouden tot het plegen van onderhavig strafbare feit. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van de overval, slechts kan worden volstaan met oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. Het hof heeft voor het bepalen van de duur van de op te leggen jeugddetentie acht geslagen op de straf die bij een overval pleegt te worden opgelegd, welke straf zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-afspraken jeugd. Als uitgangspunt voor strafoplegging voor een dergelijk feit geldt als oriëntatiepunt dat – bij een first offender– een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd voor de duur van 4 maanden. In het onderhavige geval is er bovendien sprake van recidive en zijn de strafverzwarende omstandigheden ‘dreiging met een wapen’ en het ‘in vereniging plegen’ van de overval aan de orde.
Om die redenen acht het hof oplegging van een jeugddetentie van aanzienlijke duur passend. Het hof zal echter gelet ook op de daartoe luidende adviezen van de deskundigen een deel hiervan in voorwaardelijke vorm opleggen, om de verdachte ervan te doordringen dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten.
Het hof acht het met het oog op het voorkomen van recidive voorts van belang dat de verdachte hulp en begeleiding blijft krijgen bij het op orde krijgen van zijn leven, ondanks dat de hulpverlening die reeds is ingezet tot onvoldoende resultaat heeft geleid. Daartoe zal het hof bij het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden stellen met toezicht en begeleiding door de reclassering, als door de deskundigen ter terechtzitting geadviseerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 8 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman bepleit, de proeftijd met een jaar te verlengen. De verdachte wist immers dat er nog een werkstraf boven zijn hoofd hing, en heeft er desondanks voor gekozen het bewezenverklaarde strafbare feit te plegen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
75 (vijfenzeventig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op de door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde regelmatig onderwijs zal volgen gedurende de volledige proeftijd van 2 (twee) jaren, althans zo lang als de reclassering zulks noodzakelijk acht.Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
3. een Nokia zaktelefoon.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. een hamer;
2. een kentekenbewijs.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van Amsterdam van, parketnummer 13-212502-17, te weten van:
een
taakstraf,bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M. Iedema en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 september 2019.
=========================================================================
[…]