Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Ontvankelijkheid
althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag”wordt verworpen. [appellant] miskent daarmee dat de bedoelde passage betrekking heeft op het gevorderde bedrag en dat daarmee tot uitdrukking komt dat voor het geval het bedrag van € 1.000,- niet toewijsbaar wordt geacht, de rechter subsidiair wordt verzocht een door hemzelf te bepalen bedrag toe te kennen met dien verstande dat laatstbedoeld bedrag niet hoger kan zijn dan het gevorderde bedrag van € 1.000,- aangezien het de rechter niet is toegestaan meer toe te wijzen dan primair is gevorderd. Het hof volgt [appellant] ook niet in haar betoog dat sprake is van kennelijke verschrijvingen in de inleidende dagvaarding, noch dat dit voor [geïntimeerde] kenbaar was omdat uit de gedingstukken in eerste aanleg zou blijken dat de schade voor [appellant] veel hoger is dan € 1.000,-. Feiten en omstandigheden die daartoe nopen zijn gesteld noch gebleken. Ook een eiswijziging in hoger beroep kan [appellant] niet baten, nu voor de appellabiliteit uitsluitend de vordering waarover de rechter in eerste aanleg diende te beslissen bepalend is. Het voorgaande brengt mee dat [appellant] niet kan worden ontvangen in haar hoger beroep. Het betoog van [appellant] dat zij, gezien het principiële karakter van deze zaak, een groot belang heeft bij beoordeling van de zaak in een tweede feitelijke instantie kan niet tot een andere beslissing leiden.