Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1in principaal appel betoogt Dexia dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het behaalde voordeel uit de leaseovereenkomsten steeds eerst in mindering moet worden gebracht op de betaalde inleg en dan pas op de restschuld. Dexia stelt dat indien, zoals in het onderhavige geval, geen sprake is van een onaanvaardbaar zware last, het behaalde voordeel in mindering moet komen op de restschuld en niet op de betaalde inleg. Daarbij verwijst Dexia naar het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012.
grief 2in principaal appel betoogt Dexia dat de kantonrechter in rov. 4.1 van het bestreden vonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat de verjaring van de (pretense) vordering van [geïntimeerde] op Dexia tijdig is gestuit.
derde griefin principaal appel is gericht tegen de overweging van de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 5.27 dat Dexia, nu zij geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de stelling van [geïntimeerde] dat zij leaseovereenkomst met nummer [nummer 5] (2) in januari 2006 heeft opgezegd, Dexia nog een schadevergoedingsplicht heeft uit hoofde van ten onrechte na die datum nog door [geïntimeerde] betaalde termijnen.
4.Beslissing
12 november 2019voor het nemen van een akte aan de zijde van Dexia tot het hiervoor in 3.8 aangegeven doel;