Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 45.019
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een eenmanszaak, tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had op 10 februari 2017 een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.495. Na bezwaar van belanghebbende werd dit bezwaar op 4 september 2017 afgewezen, waarna belanghebbende beroep aantekende bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 18 juli 2018. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam, dat op 3 september 2019 uitspraak deed.
Tijdens de zitting op 21 augustus 2019 verschenen belanghebbende en haar gemachtigde niet, hoewel zij tijdig waren uitgenodigd. De inspecteur was wel aanwezig, vertegenwoordigd door mr. R. Vogelzang en R. Korthof. Het geschil in hoger beroep betreft de vraag of de aanslag niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld, met name of de overige privé-opnamen van € 31.618 en de niet-aftrekbare kosten van € 6.142 in mindering moeten komen op het belastbare inkomen.
Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing had genomen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof wees erop dat privé-opnamen en niet-aftrekbare kosten niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht, en dat belanghebbende haar stelling niet aannemelijk had gemaakt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.