ECLI:NL:GHAMS:2019:3626

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
200.252.639/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van straat- en contactverbod in kort geding tussen buren na bedreigingen en incidenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een kort geding tussen twee buren, waarbij de appellant, een ijswinkelier, in conflict is geraakt met de geïntimeerde, zijn buurman. De appellant had zich jegens de buurman op een zodanige manier gedragen dat er een straat- en contactverbod gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat er voldoende concrete dreiging bestond voor de persoonlijke veiligheid van de buurman, wat leidde tot een verbod voor de appellant om gedurende twaalf maanden contact te hebben met de buurman en zich binnen een straal van drie meter van hem te bevinden. De appellant had in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd, maar het hof oordeelde dat de eerdere beslissing terecht was. Het hof concludeerde dat de appellant herhaaldelijk de grenzen van het toelaatbare had overschreden en dat zijn e-mails een intimiderende toon hadden. De gebeurtenissen op 25 augustus en 9 oktober 2018, waarbij de appellant de buurman bedreigde, versterkten de vrees van de buurman voor herhaling van dergelijk gedrag. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.252.639/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/657048 / KG ZA 18-1217 FB/JT
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 oktober 2019
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W.M. Chung te Amsterdam.
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats]
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Brouwer te Amsterdam,

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 7 januari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter civiel in de rechtbank Amsterdam van 12 december 2018 (hierna: de voorzieningenrechter), in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde (verder ook: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord gevorderd het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] – naar het hof begrijpt – in de proceskosten met nakosten in hoger beroep.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting op 6 september 2019 nader doen toelichten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd. [appellant] zelf was aanwezig, [geïntimeerde] niet.
Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.2
[geïntimeerde] woont aan de [adres X] , samen met [partner geïntimeerde] en
hun zoontje dat op 15 november 2018 een jaar was. [geïntimeerde] woont er sinds 2002.
2.3
[appellant] exploiteert op de hoek van de [straat] en de [straat] een
ijswinkel in de zomer (IJssalon [naam]) en een eetwinkel in de winter (hierna:
de winkel). De winkel is gelegen aan de [adres Y] , maar de
ingang bevindt zich aan de Westerstraat. Op de eerste verdieping boven de winkel
bevinden zich de koelcellen en opslagruimte voor de winkel. Op de tweede en derde
verdieping boven de winkel woont [appellant] met zijn twee zonen. [appellant] woont en
exploiteert de winkel daar sinds medio 2017.
2.4
Naar aanleiding van een voorval tussen partijen in de zomer van 2017 over
de gevelbanken van de winkel heeft [geïntimeerde] een e-mail van 15 augustus 2018 gestuurd aan [appellant] (alsmede aan enkele buren). Zakelijk weergegeven heeft hij daarin meegedeeld dat zij een slechte start hebben gehad, maar dat het geen zin heeft om boos op elkaar te blijven. Hij heeft voorgesteld om (eventueel in bijzijn van bekenden) een en ander uit te spreken. Daarnaast heeft [geïntimeerde] meegedeeld liever niet nog een keer bedreigd te worden als hij bezwaar maakt bij de gemeente en dat hij het prima vindt om, zoals [appellant] wenst, niet meer in zijn winkel te komen. [geïntimeerde] stelt voor elkaar de hand te schudden en een nieuwe start te maken.
2.5
Bij e-mail van 16 augustus 2018 van [appellant] gericht aan [geïntimeerde] (alsmede
aan enkele buren) heeft [appellant] gereageerd op voornoemde e-mail. Hij heeft zakelijk
weergegeven het volgende meegedeeld. [appellant] heeft [geïntimeerde] herinnerd aan het
opgelegde winkelverbod, onder mededeling dat de volgende keer dat [geïntimeerde] in de
winkel komt, direct de politie wordt gebeld. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] een maand
lang dagelijks heeft geklaagd over van alles. Daarnaast stelt [appellant] dat zijn zonen
zich thuis en in de winkel niet veilig en op hun gemak voelen door het intimiderende
gedrag van [geïntimeerde] . Ten slotte deelt [appellant] mee dat hij de uitnodiging van
[geïntimeerde] om een en ander uit te praten afslaat, maar dat de overige buren welkom
zijn in de winkel ter kennismaking.
2.6
Bij e-mail van 4 september 2018 van [appellant] gericht aan buurman [naam buurman]
(alsmede aan enkele andere buren, onder wie [geïntimeerde] ) heeft [appellant] ,
zakelijk weergegeven, het volgende meegedeeld. [appellant] legt uit dat een schuifpui
aan de [straat] mede in het belang van de buren zal zijn nu deze rij-vorming
langs de huizen van de buren zal voorkomen. [appellant] licht voorts toe dat het niet in
het belang van de buren zal zijn als hij de winkel zal moeten verkopen, nu de koper
in dat geval waarschijnlijk IJscuypje of Nutella zal zijn. [appellant] eindigt zijn e-mail
met het volgende:
“Wij gaan een schuifpui aanvragen en bij bezwaar wordt diegene genoemd bij naam en toenaam en zal ik dus iedere dag komen aanbellen - beetje Brabantse gezelligheid aan de voordeur - en mijn beklag komen doen tegen uw bezwaar. Lees goed: dit is absoluut geen dreigement, absoluut geen intimidatie, absoluut geen pesten... gewoon door u allen geaccepteerd gedrag en ik ben gewoon een Brabantse Boer die doet wat hij zegt, altijd.”
2.7
Tussen 15 augustus 2017 en 15 januari 2018 zijn er diverse klachten ten
aanzien van de exploitatie van de winkel ingediend bij de gemeente. Deze klachten
zien op late sluitingstijden van de winkel gepaard met geluidsoverlast, het terras
voor de deur van de winkel, gevelbanken, gevelreclame en het bereiden van
etenswaren in een keuken boven de winkel. Een en ander vindt volgens klagers
plaats in strijd met de regelgeving, althans zonder vergunning.
2.8
Bij e-mail van 3 maart 2018, gericht aan [appellant] , heeft [geïntimeerde] geklaagd
over nachtelijk schoonmaakwerk (stofzuigen, slaan met deuren, rennen op trap om
3.3
uur) waardoor hij, nu de muren dun zijn, niet kon slapen. Hij wenst na 22.00
uur geen geluidsoverlast meer te ervaren en deelt mee dat een beetje isolatie op de
trappen en muren (die hij bereid is te betalen) al veel zou helpen.
2.9
Bij e-mail van eveneens 3 maart 2018, gericht aan [geïntimeerde] , heeft [appellant] ,
zakelijk weergegeven het volgende meegedeeld. [appellant] betwist dat er om 03.00 uur
is schoongemaakt en somt vervolgens het aantal door [geïntimeerde] ingediende klachten
op (21 klachten tot en met half januari 2018). [appellant] eindigt zijn e-mail met het
volgende:
“Even serieus Beste Buurman: Wie denk jij wel niet dat je bent... ?!!! Denk jij nu serieus dat ik onder de indruk ben van jouw status als ‘Nazi vd Buurt’. Ik heb jou al gezegd toendertijd met mijn zonen intimideren; Niet doen, kom naar mij. Maar jij blijft dus toch doorgaan, waardoor nu 15-jarig fiets bezorgertje al 2x naar mij is toegekomen, dat jij hem lastig valt... Een hele kwalijke zaak Weiland! Hier dan ook mijn antwoord op jouw vraag mbt isolatie op muren en trappen: Nog niet misschien!
- Wij hebben de keuken geïsoleerd voor jou;
- Deuren geluidsdempend gemaakt voor jou;
- Instructie aan iedereen en alles gegeven ‘houdt rekening met de buren’ voor jou;
- Zelfs aan mijn zoon; als je terugkomt van de stad, houdt rekening met de buurman; en spijt dat ik nu heb, want jij blijft doorgaan...
Jij blijft prikken tot dat jij de reactie krijgt die je zoekt.
Be careful where you wish for, is toch het gezegde.
FYI: Ik heb last van mijn knieën geconstateerd door de dokter, tja ouderdom en de geluidsdempende vloerkleedjes op de trap werken dat in de hand; Je weet wel - die geluidsdempende vloerkleedjes- die de oude eigenaar erop heft laten leggen uit angst voor jou, omdat jij die Jaren lang hebt geterroriseerd. Die vloerkleedjes moeten er echt vanaf sorry hoor, maar mijn knieën gaan voor en mijn knieën bezwijken al helemaal niet voorjouw wanna-be-terror-Nazi-gedrag. Laat me niet lachen huichelachtig Pisventje dat jij er bent!”
2.1
Bij e-mail van 5 maart 2018, gericht aan [medewerker gemeente] van de directie Toezicht
en Handhaving van de gemeente Amsterdam, heeft [geïntimeerde] , zakelijk weergegeven,
laatstgenoemde e-mail van [appellant] doorgestuurd. Hij heeft daarbij gewezen op de
dreigende toon in die e-mail en heeft verzocht om handhaving door de gemeente.
2.11
Naar aanleiding van de klachten hebben de inspecteurs Gebruikstoezicht een
controle uitgevoerd, waaruit bleek dat de exploitatie van de winkel in strijd met de
geldende regelgeving plaatsvond. Naar aanleiding van de controle is [appellant] een last
onder dwangsom opgelegd.
2.12
Op 25 augustus 2018 heeft zich tussen partijen in de omgeving van de
winkel een incident voorgedaan, naar aanleiding waarvan [geïntimeerde] op 31 augustus
2018 aangifte jegens [appellant] heeft gedaan van bedreiging en (eenvoudige)
mishandeling.
2.13
Op 9 oktober 2018 heeft zich tussen partijen in de omgeving van de winkel
wederom een incident voorgedaan, naar aanleiding waarvan [geïntimeerde] op 11 oktober
2018 aangifte jegens [appellant] heeft gedaan van (eenvoudige) mishandeling.
2.14
Bij brief van 26 oktober 2018 van (de advocaat van) [geïntimeerde] gericht aan
[appellant] zijn voornoemde incidenten genoemd en is [appellant] , zakelijk weergegeven,
gesommeerd om met onmiddellijke ingang zich ervan te onthouden op enigerlei
wijze met [geïntimeerde] in contact te treden, op straffe van lijfsdwang en van een
dwangsom, waarbij [appellant] tevens dient mee te werken aan het vastleggen van deze
sommatie in een notariële akte. Op deze brief heeft [appellant] niet gereageerd.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, uitvoerbaar bij voorraad,
primair: (i) [appellant] , op straffe van een dwangsom, te verbieden om gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis, in de meest ruime zin, waaronder in ieder geval begrepen in persoon, schriftelijk, elektronisch (waaronder e-mail en sociale media) of
mondeling, met [geïntimeerde] in contact te treden, alsmede zich binnen een straal van
tien meter van [geïntimeerde] te begeven, onder bepaling dat [geïntimeerde] de kosten die hij in
verband met de eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn op [appellant] kan
verhalen, alsmede (ii) [appellant] , op straffe van een dwangsom, te verbieden om gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis, zich op enigerlei wijze te begeven:
a. ter hoogte van de [adres X] te Amsterdam tot aan de overkant van de brug
op de [straat] ter hoogte van [straat], althans; b. binnen een straal van vijf meter van de voordeur van de [adres X] te Amsterdam, althans een in goede justitie te bepalen afstand;
subsidiair: een in goede justitie te bepalen voorziening te treffen.
3.2
[appellant] heeft zich verweerd tegen de vorderingen.
3.3
De voorzieningenrechter verbiedt in het bestreden vonnis, voor zover thans relevant, (i) [appellant] om gedurende twaalf maanden na betekening van dit vonnis in persoon, schriftelijk, elektronisch (waaronder e-mail en sociale media), mondeling of anderszins contact op te nemen met [geïntimeerde] ; (ii) [appellant] gedurende twaalf maanden na betekening van dit vonnis zich te bevinden in het gebied binnen een straal van drie meter van [geïntimeerde] ; (iii) [appellant] gedurende twaalf maanden na betekening van dit vonnis zich te bevinden in het gebied binnen een straal van drie meter van de voordeur aan de [adres X] te Amsterdam, (iv) een en ander op straffe van een dwangsom.
3.4
De voorzieningenrechter heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat een straat- en contactverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen en om vrijelijk te communiceren, dat voor het toewijzen van deze ingrijpende maatregelen sprake moet zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen en daarnaast er een voldoende concrete dreiging moet bestaan dat de persoonlijke veiligheid van [geïntimeerde] in de nabije toekomst door [appellant] zal worden geschonden. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat [appellant] als ondernemer herhaaldelijk de grenzen opzoekt van het toegestane en deze zelfs nu en dan overschrijdt, dat aannemelijk is dat [geïntimeerde] daarvan veel last ondervindt, dat [appellant] tot nu toe juist niet lijkt open te staan voor een probleemoplossend gesprek, dat de e-mails van [appellant] voor een gemiddelde lezer een dreigende toon hebben en dat op grond van de getoonde beelden van de incidenten op 25 augustus 2018 en 9 oktober 2018 – waarbij niet aannemelijk is dat er aan de beelden is gesleuteld, in die zin dat er beelden uit weggelaten zijn – blijkt dat op 25 augustus 2018 [appellant] een agressieve lichaamshouding heeft jegens [geïntimeerde] , die met een klein kind op zijn arm loopt, en met zijn hoofd een beweging maakt naar het hoofd van [geïntimeerde] en op 9 oktober 2018 dat [appellant] [geïntimeerde] bij diens voordeur in de rug stoot, zonder dat daarvoor zichtbaar is dat [geïntimeerde] [appellant] heeft aangeraakt. De voorzieningenrechter concludeert dat dit het begrijpelijk maakt dat [geïntimeerde] zich bedreigd voelt en vrees heeft voor herhaling van wat heeft plaatsgevonden. De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen opdat [appellant] niet onnodig in zijn bewegingsvrijheid worden beperkt.
3.5
[appellant] richt zich tegen dit vonnis en voert daartoe vijf grieven aan. De eerste grief keert zich tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat [appellant] regelmatig de grenzen van het toelaatbare opzoekt en ook overschrijdt, en dat zijn geciteerde e-mails voor de gemiddelde lezer een dreigende toon hebben. Met zijn tweede grief bestrijdt [appellant] de overweging van de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is dat aan de getoonde videobeelden is gesleuteld en dat die beelden toelaatbaar zijn voor de beoordeling van de vorderingen. De derde grief richt zich tegen de beschrijving die de voorzieningenrechter geeft van hetgeen zichtbaar is op de getoonde videobeelden. Met zijn vierde grief bestrijdt [appellant] de conclusie van de voorzieningenrechter dat begrijpelijk is dat [geïntimeerde] zich bedreigd voelt en vrees voor herhaling heeft. De vijfde grief is gericht tegen de beperking door de voorzieningenrechter van het contactverbod tot – naar het hof begrijpt: slechts – drie meter: aldus wordt volgens [appellant] nog te weinig rekening gehouden met zijn behoefte aan bewegingsvrijheid. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt als volgt.
3.6
Het hof is van oordeel dat [appellant] , met het verzenden van de hierboven geciteerde e-mails, de grenzen van het toelaatbare herhaaldelijk heeft overtreden en aldus onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] . De betreffende e-mails hebben een intimiderend en nodeloos grievend karakter. Het hof acht van belang dat [appellant] zich hier op geen enkel moment rekenschap van heeft gegeven. Integendeel: hij wijt de oorzaak van het tussen hem en [geïntimeerde] gerezen conflict uitsluitend aan [geïntimeerde] en stelt dat er van zijn kant ‘
nimmer sprake was van agressie en iets dat daar op lijkt”.
3.7
Op de zitting bij het gerechtshof zijn zowel de beelden van de gebeurtenissen op 25 augustus 2018 en 9 oktober 2018 die [geïntimeerde] als productie heeft ingebracht een aantal malen getoond, als ook de beelden die [appellant] heeft van de gebeurtenissen op 9 oktober 2018. Daarbij zijn partijen over en weer in de gelegenheid gesteld hun visie op die beelden te geven.
3.7.1
[appellant] heeft aangevoerd dat de door [geïntimeerde] getoonde beelden zijn gemanipuleerd, in die zin dat de beelden van 25 augustus 2018 zijn vertraagd, als ook dat een gedeelte van de gebeurtenissen is verwijderd (‘weggeknipt’). Dit weggeknipte gedeelte betreft volgens [appellant] het door [geïntimeerde] met zijn vingers in de buik van [appellant] prikken, vlak voordat [appellant] een beweging met zijn hoofd richting [geïntimeerde] maakt. Het hof oordeelt als volgt. Op de beelden van 25 augustus 2018 is te zien dat [geïntimeerde] met een klein kind op de arm vlak bij zijn woning loopt, waarna [appellant] op hem afkomt en [geïntimeerde] naar achter loopt. Die beelden, waarvan [appellant] de juistheid niet heeft betwist, laten zien dat [appellant] de confrontatie met [geïntimeerde] opzoekt en dat [geïntimeerde] daarvan kennelijk schrikt en achteruit loopt. Ook is op de beelden te zien dat [appellant] , op het moment dat hij vlak voor [geïntimeerde] staat, een beweging maakt met zijn hoofd, richting het hoofd van [geïntimeerde] , zodanig dat hij het hoofd van [geïntimeerde] raakt of bijna raakt. [appellant] heeft ook niet betwist dat die gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Of vlak voor [appellant] beweging met zijn hoofd [geïntimeerde] [appellant] met enkele vingers in diens buik zou hebben geprikt, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist, kan het hof in het kader van deze kort geding procedure niet vaststellen. In de schriftelijke verklaring van [A], die [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht wordt weliswaar de authenticiteit van de beelden bevestigd, doch het hof kan in het kader van dit kort geding niet vaststellen welke beelden [geïntimeerde] aan [A] heeft getoond. Zelfs indien gebeurd zou zijn hetgeen [appellant] stelt - hetgeen overigens weinig aannemelijk lijkt gezien de omstandigheid dat [geïntimeerde] met een klein kind op zijn arm liep - dan nog is de gedraging van [appellant] (een kopbeweging maken richting [geïntimeerde] ) ontoelaatbaar. Dat [geïntimeerde] zich daardoor bedreigd heeft gevoeld, zoals hij in de stukken bij herhaling aanvoert, is alleszins voorstelbaar.
3.7.2
Op de beelden van 9 oktober 2018 zoals deze in het geding zijn gebracht, maar ook op de beelden die door [appellant] ter zitting zijn getoond, is te zien dat [geïntimeerde] ’s avonds – het is donker – naar zijn voordeur loopt, terwijl [appellant] op straat op een bankje zit, dat [appellant] , nadat [geïntimeerde] [appellant] is gepasseerd, opstaat en op het moment dat [geïntimeerde] bij zijn voordeur is aangekomen, op de rug aanraakt. Hetgeen op de beelden te zien is, valt naar het oordeel van het hof niet zozeer aan te merken als het ‘iemand op de schouder kloppen’ om diens aandacht te vragen, maar wel het met enige kracht in de rug van iemand anders duwen. Mede gelet op de eerder door [appellant] verstuurde dreigende e-mails en de gebeurtenissen op 25 augustus 2018, heeft [geïntimeerde] die gebeurtenissen op 9 oktober 2018 als dreigend kunnen ervaren.
3.8
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zich jegens [geïntimeerde] aldus op een zodanige manier gedragen dat sprake was van feiten en omstandigheden die een straat- en contactverbod rechtvaardigen en dat er een voldoende concrete dreiging bestond dat de persoonlijke veiligheid van [geïntimeerde] in de nabije toekomst door [appellant] zou worden geschonden.
3.9
Namens [geïntimeerde] is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat zich na het bestreden vonnis geen problemen meer tussen [appellant] en [geïntimeerde] hebben voorgedaan. [appellant] heeft gesteld dat na dit vonnis [geïntimeerde] eenmaal verkeerd bezorgde brieven in de winkel van [appellant] aan hem heeft overhandigd, waaruit volgens [appellant] blijkt dat [geïntimeerde] zich niet meer door hem bedreigd voelt. Afgezien van het feit dat niet vaststaat dat deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden – de advocaat van [geïntimeerde] heeft deze bij gebrek aan kennis betwist – kan de door [appellant] hieruit gestelde conclusie niet worden getrokken: het overdag afgeven van een verkeerd bezorgde brief in een winkel is niet te vergelijken met de gebeurtenissen op 25 augustus en 9 oktober 2018 en betekent evenmin dat [geïntimeerde] zich kennelijk weer volledig veilig voelt. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de gebeurtenissen voor zover die in deze kort geding procedure aannemelijk zijn geworden, het opgelegde straat- en contactverbod voor een periode van 12 maanden rechtvaardigden. Niet is gebleken dat dit straat- en contactverbod op een effectieve manier kon plaatsvinden door een nog kortere verbodsafstand te bepalen dan drie meter; met de belangen van [appellant] is aldus voldoende rekening gehouden. Dat [appellant] door het straatverbod in ernstige mate in zijn bewegingsvrijheid is beperkt is overigens niet gebleken. Het contact- en straatverbod, zoals in het bestreden vonnis opgelegd, heeft naar het oordeel van het hof daarom terecht plaatsgevonden.
3.1
De conclusie is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, J.C. Toorman en W.J.J. Wetzels en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.