Uitspraak
De feiten en de rechtsgang
.Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en het vonnis van de rechtbank Noord-Holland locatie Haarlem van 7 november 2017.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2019 in raadkamer een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen. De verdachte, geboren in Tanzania in 1981, is momenteel gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan. Het hof heeft het verzoek ontvangen op 2 september 2019 en heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 november 2017, waarin de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren.
Tijdens de behandeling in raadkamer heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. van Halderen, gehoord. Het hof overweegt dat de feiten zeer ernstig zijn en dat de rechtsorde geschokt is. De veroordeling tot een lange gevangenisstraf versterkt de ernst van de situatie. Het dossier bevat ernstige bezwaren tegen de verdachte, die een niet ondergeschikte rol in de feiten zou hebben gespeeld. Het hof concludeert dat er geen zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen.
Hoewel de reclassering plannen heeft voor de verdachte, wordt dit niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd. Het hof betreurt de lange wachttijd voor de inhoudelijke behandeling van de zaak, maar oordeelt dat deze wachttijd niet zo onredelijk is dat het hoger beroep als illusoir moet worden beschouwd. Daarom wijst het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af.