ECLI:NL:GHAMS:2019:3397

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
15-102307-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen gevangenhouding niet 'speedily' behandeld, enkele vaststelling voldoende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, verbleef op dat moment in het Justitieel Complex Zaanstad. Het hoger beroep was ingesteld tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, die op 15 juli 2019 het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis had afgewezen.

Het hof heeft de stukken van de zaak bestudeerd en de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, mr. P.M. Rombouts, gehoord. Het hof constateert dat de behandeling van het hoger beroep langer heeft geduurd dan gebruikelijk en dat dit in strijd is met de vereisten van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de Nederlandse wetgeving. De behandeling vond pas meer dan acht weken na de indiening van het hoger beroep plaats, wat het hof niet als 'speedily' beschouwt.

Desondanks oordeelt het hof dat de schending van de termijn niet leidt tot gevolgen voor de voorlopige hechtenis, gezien de aard van de verdenking. Het hof besluit de beslissing van de rechtbank te vernietigen en heft de voorlopige hechtenis van de verdachte op, met ingang van de datum van de uitspraak. De beschikking is gegeven in raadkamer en de advocaat-generaal brengt deze ter kennis van de verdachte.

Uitspraak

15-102307-19
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in het huis van bewaring Justitieel Complex Zaanstad,
tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 15 juli 2019, houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 15 juli 2019, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte mr. P.M. Rombouts.

De beoordeling

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.
Het hof stelt vast dat de behandeling van het hoger beroep tegen het bevel gevangenhouding langer op zich heeft laten wachten dan te doen gebruikelijk is bij dit hof, en zeker langer dan wenselijk is. Het hoger beroep is op 15 juli 2019 ingesteld. Dat de behandeling van het hoger beroep daartegen pas ruim acht weken daarna heeft plaatsgevonden, acht het hof niet “speedily” als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of “zo spoedig mogelijk” als bedoeld in artikel 87, derde lid, Sv. Het hof stelt dan ook vast dat deze voorschriften zijn geschonden.
Het hof is echter van oordeel mede gezien de aard van de verdenking dat er geen sprake is van een zodanige schending dat dit in het kader van de voorlopige hechtenis, na afweging van het belang van de verdachte tegen dat van de maatschappij, consequenties zou moeten hebben en is van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling van die schending.
Het hof acht echter niet uitgesloten dat bij voortduring van de voorlopige hechtenis de in artikel 67a, derde lid, Sv genoemde mogelijkheid zich zal voordoen.

De beslissing

Het hof:
VERNIETIGT de beslissing waarvan beroep.
HEFT OP de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van
donderdag 12 september 2019.
15-102307-19
Deze beschikking is gegeven op 11 september 2019 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. M. Iedema en M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 11 september 2019,
de advocaat-generaal