ECLI:NL:GHAMS:2019:3374

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
200.244.507/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake klacht tegen notaris

In deze zaak heeft verzoeker een herzieningsverzoek ingediend tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2016, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat. De zaak betreft een klacht die verzoeker in september 2014 indiende tegen de notaris wegens onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader. De kamer voor het notariaat heeft de klacht op 21 september 2015 niet-ontvankelijk verklaard, wat verzoeker niet kon accepteren. Hij heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar dit werd afgewezen wegens overschrijding van de appeltermijn. Verzoeker heeft later herziening gevraagd, stellende dat hij over nieuw feitenmateriaal beschikt dat tot een andere beslissing zou moeten leiden. Het hof heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat niet voldaan is aan de vereisten voor herziening. Het hof oordeelde dat de omstandigheden die verzoeker aanvoert, niet nieuw zijn en dat hij redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de informatie die hij nu aanvoert. De stelling dat de kamer valsheid in geschrifte heeft gepleegd, werd ook niet geaccepteerd, aangezien herziening niet bedoeld is om eerdere beslissingen opnieuw ter discussie te stellen. Uiteindelijk heeft het hof het herzieningsverzoek afgewezen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.244.507/01 NOT
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 17 september 2019
inzake
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
tegen
[naam] ,
notaris te [woonplaats 2] ,
verweerder.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Bij brief (met bijlagen) van 12 augustus 2018, door het hof ontvangen op 14 augustus 2018, heeft verzoeker verzocht om herziening van de beslissing van dit hof van 14 juni 2016 met zaaknummer 200.181.138/01 NOT (ECLI:NL:GHAMS:2016:2340). Bij deze beslissing is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 21 september 2015.
1.2.
Verweerder (hierna: de notaris) heeft op 3 oktober 2018 een verweerschrift (met bijlagen) bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2019. Verzoeker is verschenen en heeft het woord gevoerd. De notaris is niet verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
In september 2014 heeft verzoeker een klacht ingediend tegen de notaris wegens het onzorgvuldig handelen als vereffenaar bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader.
3.2.
De kamer heeft in aanwezigheid van verzoeker en de notaris de klacht mondeling behandeld op 16 maart 2015. Ter zitting is de verdere behandeling van de zaak aangehouden teneinde verzoeker en de notaris in staat te stellen overleg te plegen met een bij het geschil tussen verzoeker en de notaris betrokken derde partij, te weten de Rabobank.
3.3.
Bij beslissing van 21 september 2015 (ECLI:NL:TNORSHE:2015:28) heeft de kamer de klacht niet-ontvankelijk verklaard. In deze beslissing staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“1.7. Bij brief van 12 juni 2015 heeft de notaris de kamer bericht dat het overleg met de Rabobank resultaat heeft gehad en dat de Rabobank onder voorwaarden bereid gevonden was mee te werken aan een regeling/oplossing.
1.8.
Bij brief van 8 juli 2015 heeft de kamer de notaris en [verzoeker] bericht voorshands van oordeel te zijn dat, gelet op het verhandelde ter zitting, de klacht als ingetrokken dient te worden beschouwd, nu een regeling met de Rabobank kennelijk mogelijk is gebleken.
1.9.
In reactie hierop heeft klager de kamer bij e-mail verzocht uitspraak te doen.
(...)
2.3.
Vaststaat dat klager ter zitting van 16 maart 2015 expliciet heeft verklaard dat de klacht als ingetrokken kan worden beschouwd indien de Rabobank instemt met een verkrijging door hem van de woning die onderdeel uitmaakt van deze nalatenschap.
2.4.
Voorts is vast komen te staan dat de Rabobank inmiddels heeft ingestemd met deze verkrijging door klager.
2.5.
Uit artikel 99, lid 16, Wna volgt dat verdere behandeling van een klacht, na intrekking daarvan door de klager, slechts aan de orde kan zijn indien het algemeen belang dit naar het oordeel van de kamer vordert of indien de beklaagde notaris schriftelijk verklaart voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen.
2.6.
Naar het oordeel van de kamer is niet gebleken van een algemeen belang dat voortzetting van de behandeling vordert. De notaris heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, evenmin om voortzetting van de behandeling van de klacht verzocht.
2.7.
Er is derhalve geen wettelijke grond voor voortzetting van de behandeling van de klacht. (...) Los van het vorenstaande heeft klager ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zijn intrekking van de klacht ter zitting in twijfel kunnen trekken of van dusdanige ernst/gewicht zijn, dat voortzetting van de klacht geboden is. Dit alles leidt ertoe dat door het intreden van de voorwaarde onder 2.3. bedoeld de kamer de klacht als definitief ingetrokken beschouwt.”
3.4.
Op 1 december 2015 heeft verzoeker tegen voormelde beslissing van de kamer hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 14 juni 2016 (zie hiervoor onder 1.1.) heeft dit hof verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wegens overschrijding van de appeltermijn. In die beslissing staat onder meer het volgende vermeld:
“Aan het door klager opgegeven woonadres (in [land] ) is een afschrift van de beslissing van de kamer van 21 september 2015 als bijlage bij een aangetekende brief van het secretariaat van de kamer van diezelfde datum toegestuurd. Bovendien is de beslissing op genoemde datum per e-mailbericht aan het door klager gehanteerde e-mailadres gezonden.
(..)
Nu het beroepschrift van klager (..) pas op 1 december 2015 bij het hof is ingekomen, is het hoger beroep niet tijdig ingesteld.
(..)
Volgens klager heeft hij de beslissing tot het moment waarop hij hoger beroep heeft ingesteld niet bij aangetekend schrijven op zijn woonadres ontvangen. Klager is op die grond van oordeel dat de termijn voor het instellen van hoger beroep niet is ingegaan.
Door klager is niet betwist dat hij de beslissing op 21 september 2015 op zijn e-mailadres heeft ontvangen. Dat betekent dat klager, zo zijn stelling al juist is dat hij de beslissing niet per aangetekend schrijven heeft ontvangen, in elk geval op 21 september 2015 kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van die beslissing en vanaf dat moment hoger beroep had kunnen instellen. Hetgeen door klager is aangevoerd, acht het hof dan ook onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.”
3.5.
Verzoeker heeft de kamer bij brief van 18 juli 2016 verzocht om herziening van de beslissing van 21 september 2015.
3.6.
Bij de beslissing van 15 mei 2017 heeft de kamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot herziening van de beslissing van 21 september 2015.
3.7.
Op 13 juni 2017 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen voormelde beslissing van de kamer van 15 mei 2017.
3.8.
Bij beslissing van 9 januari 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:17) heeft dit hof de beslissing van 15 mei 2017 vernietigd en, opnieuw beslissende, het herzieningsverzoek van verzoeker afgewezen.

4.Herzieningsverzoek

4.1.
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de beslissing van dit hof van 14 juni 2016, omdat hij stelt te beschikken over nieuw (feiten)materiaal dat volgens hem tot herziening van die beslissing moet leiden. Verzoeker heeft aan zijn herzieningsverzoek het volgende ten grondslag gelegd.
4.1.1.
Bij e-mailbericht van 24 januari 2018 heeft de ambtelijk secretaris van de kamer verzoeker bericht dat zij geen reactie van verzoeker had ontvangen op haar e-mailbericht van
21 september 2015 (met als bijlage de in een word-document opgemaakte niet ondertekende beslissing van 21 september 2015). Volgens verzoeker had hij bij e-mailbericht van 21 september 2015 gereageerd op het e-mailbericht van die datum van de ambtelijk secretaris. Die reactie heeft volgens verzoeker te gelden als appelschrift en diende door de kamer aan het dossier te worden toegevoegd en te worden doorgestuurd naar het hof. Indien het hof kennis had genomen van die e-mail, zou dit tot een andere uitkomst van de tuchtzaak in hoger beroep hebben geleid, zo begrijpt het hof het herzieningsverzoek.
4.1.2.
Verder stelt verzoeker dat de kamer valsheid in geschrifte heeft gepleegd door zowel in het proces-verbaal van 16 maart 2015 als in de beslissing van 21 september 2015 op te nemen dat de klacht expliciet is ingetrokken. Verzoeker heeft zijn klacht nimmer ingetrokken. Ook in andere procedures met andere klagers heeft de kamer een dergelijk oordeel gegeven. Volgens verzoeker is hier sprake van een illegaal beleid.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd.

6.Beoordeling

6.1.
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden beslissing worden herzien op grond van nauwkeurig omschreven feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij verzoek(st)er vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;
c. ingeval zij bij de tuchtrechter vóór de uitspraak bekend zouden zijn geweest, het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
Deze vereisten zijn cumulatief.
6.2.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd met betrekking tot zijn e-mail van 21 september 2015, te weten dat de kamer die e-mail destijds niet aan het hof heeft doorgezonden, is naar het oordeel van het hof een omstandigheid die bij verzoeker redelijkerwijs bekend kon zijn ten tijde van de procedure in hoger beroep die tot de beslissing heeft geleid waarvan thans de herziening wordt verzocht. Verzoeker had om inzage in het dossier kunnen vragen dan wel op een andere wijze kunnen nagaan of zijn e-mail van 21 september 2015 bij het hof bekend was. Hij had van het e-mailbericht melding kunnen maken in zijn appelschrift van 1 december 2015 en het
e-mailbericht zelfs nog tijdig voor de mondelinge behandeling van 31 maart 2016 als aanvullende productie bij het hof in het geding kunnen brengen. Het voorgaande betekent dat niet is voldaan aan het hierboven onder 6.1. sub b. genoemde vereiste, zodat deze stelling niet tot herziening kan leiden, daargelaten of voldaan is aan het hierboven onder 6.1. sub c. genoemde vereiste.
6.3.
Verzoeker beoogt met zijn betoog over valsheid in geschrifte door de kamer (zie 4.1.2.) kennelijk opnieuw de juistheid van de beslissing van de kamer van 21 september 2015 ter discussie te stellen. Hiervoor is het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld. Ook dit betreft omstandigheden die niet voldoen aan het hiervoor onder 6.1. sub b. genoemde vereiste. Dit betoog kan derhalve eveneens niet tot herziening leiden.
6.4.
Hetgeen verzoeker verder nog naar voren heeft gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof wijst het herzieningsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, G.C.C. Lewin en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2019 door de rolraadsheer.