ECLI:NL:GHAMS:2019:3337

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
23-004136-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een taxichauffeur (Uber) voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval met een fietser

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een taxichauffeur voor Uber, was eerder vrijgesproken van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval waarbij een fietser om het leven kwam. Het hof heeft het hoger beroep van het openbaar ministerie behandeld, dat de verdachte alsnog schuldig wilde laten verklaren voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. De zaak draaide om de vraag of de verdachte verwijtbaar had gehandeld door onvoorzichtig of onoplettend te zijn tijdens het rijden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen causaal verband was tussen de inhaalmanoeuvre van de verdachte en het ongeval. De tijd die de verdachte had om te reageren op het plotseling overstekende slachtoffer was minimaal, waardoor het hof oordeelde dat de verdachte niet verwijtbaar had gehandeld. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de verdachte niet schuldig was, en het hof heeft dit oordeel bevestigd. De verdachte werd vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Het hof benadrukte dat het een tragische samenloop van omstandigheden betrof, waarbij zowel de nabestaanden van het slachtoffer als de verdachte zelf zwaar lijden onder de gevolgen van het ongeval.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004136-18
datum uitspraak: 12 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-087359-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht en van de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de nabestaanden van het slachtoffer.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 31 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval te Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een taxi (Uber) - in de hoedanigheid van beroepschauffeur - daarmee rijdend over de Molukkenstraat, zich zodanig, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, zijnde [slachtoffer] is overleden,
bestaande het gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Molukkenstraat, komende van de Zeeburgerdijk gaande in de richting van de Insulindeweg, terwijl hij
- beginnend bestuurder was, en/of
- hij ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte in strijd met art. 76 RVV een doorgetrokken streep heeft overschreden om een (stilstaande) passagiersbus in te halen en/of vervolgens in strijd met artikel 3 van het RVV 1990 nagenoeg geheel of gedeeltelijk op de rijstrook bestemd voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer heeft gereden en/of vervolgens
verdachte in strijd met artikel 54 van het RVV 1990 bij het verrichten van een bijzondere manoeuvre, te weten het wisselen van een rijstrook, voornoemde fietser geen voorrang heeft verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit kunnen wijken voor deze fietser,
en/of
in strijd met artikel 19 RVV, terwijl hij verdachte een als zodanig herkenbaar onoverzichtelijk kruispunt naderde, als bestuurder niet, althans onvoldoende aan die omstandigheid zijn snelheid heeft aangepast en met een onder die omstandigheid te grote snelheid het kruispunt is genaderd en aldus niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
verdachte is vervolgens tegen en/of over deze fietser gereden en/of aangebotst, terwijl deze fietser ongeveer 3,15 seconde en/of in elk geval langer dan ongeveer 1,35 seconde zichtbaar is geweest, waardoor voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 31 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval te Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een taxi (Uber) - in de hoedanigheid van beroepschauffeur - daarmee rijdend over de Molukkenstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande het gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Molukkenstraat, komende van de Zeeburgerdijk gaande in de richting van de Insulindeweg, terwijl hij
- beginnend bestuurder was, en/of
- hij ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte in strijd met artikel 12 RVV1990 vlak voor een voetgangersoversteekplaats een (stilstaande) passagiersbus heeft ingehaald, waarbij hij in strijd met art. 76 RVV een doorgetrokken streep heeft overschreden om deze passagiersbus in te halen, en/of vervolgens in strijd met artikel 3 van het RVV 1990 nagenoeg geheel of gedeeltelijk op de rijstrook bestemd voor het aan hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer heeft gereden en/of
verdachte in strijd met artikel 54 van het RVV 1990 bij het verrichten van een bijzondere manoeuvre, te weten het wisselen van een rijstrook, voornoemde fietser geen voorrang heeft verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of heeft verdachte niet althans niet tijdig en/of voldoende, af kunnen remmen en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit kunnen wijken voor deze fietser,
en/of
in strijd met artikel 19 RVV, terwijl hij verdachte een als zodanig herkenbaar onoverzichtelijk kruispunt naderde, als bestuurder niet, althans onvoldoende aan die omstandigheid zijn snelheid heeft aangepast en met een onder die omstandigheid te grote snelheid het kruispunt is genaderd en aldus niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
verdachte is vervolgens tegen en/of over deze fietser gereden en/of aangebotst, terwijl deze fietser ongeveer 3,15 seconde en/of in elk geval langer dan ongeveer 1,35 seconde zichtbaar is geweest.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof recht doet op grond van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Daaraan liggen de hiernavolgende overwegingen ten grondslag. De daarin vastgestelde feiten en omstandigheden ontleent het hof aan de inhoud van het dossier – waaronder in het bijzonder ook het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 22 juni 2017 (hierna: de VOA) en de aanvulling daarop van 11 april 2018 (hierna: de aanvullende VOA) – en aan hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen.
Het beoordelingskader
De tenlastelegging is primair toegesneden op overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en subsidiair op overtreding van artikel 5 WVW 1994.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde moet vastgesteld kunnen worden dat, kort gezegd, het in de tenlastelegging als zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend/onachtzaam aangemerkte gedrag van de verdachte heeft geleid tot het verkeersongeval waarbij het slachtoffer is overleden. Bij de beoordeling of aan de zijde van de verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 – in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht in diezelfde kwalificatie van zijn gedrag als, kort gezegd, zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend/onachtzaam – komt het vervolgens aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252).
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, moet in dit geval, zo verstaat het hof de tenlastelegging, vastgesteld kunnen worden dat door de verdachte op de weg gevaar is veroorzaakt dat in verband staat met het ongeval.
De verkeerssituatie
Het ongeval waarbij de verdachte op 31 maart 2017 met de door hem bestuurde auto is aangereden tegen het fietsende slachtoffer [slachtoffer], die als gevolg van die aanrijding is overleden, vond plaats op de Molukkenstraat te Amsterdam, ter hoogte van de Balistraat.
De twee rijstroken van de Molukkenstraat waren ter plaatse van elkaar gescheiden door een doorgetrokken streep. De wettelijk toegestane maximumsnelheid bedroeg ter plaatse 50 km/u. De aansluiting van de Balistraat op de Molukkenstraat was ingericht als een uitritconstructie. Verkeer dat vanuit de Balistraat de Molukkenstraat opreed, moest het verkeer op de Molukkenstraat voor laten gaan. Aan weerszijden van de Molukkenstraat waren – ten opzichte van het wegdek verhoogd gelegen – parkeervakken met daarnaast een fietspad en daarnaast een trottoir. De laatste meters voor en na de aansluiting van de Balistraat, hielden de parkeervakken op en was dit deel betegeld als trottoir. Het fietspad van de Molukkenstraat lag dus gescheiden door de verhoogde parkeervakken parallel aan de rijbanen voor gemotoriseerd verkeer. Het wegdek van de Molukkenstraat bestond uit bitumen. Het wegdek van de Balistraat bestond uit klinkers.
Ten tijde van het ongeval stond ter hoogte van de aansluiting van de Balistraat met de Molukkenstraat een Ford Transit bestelbus geparkeerd, voor een groot deel buiten het parkeervak op het als trottoir betegelde deel. Deze bestelbus belemmerende enigszins het zicht dat het verkeer had uit de richtingen waarin zowel de verdachte als het slachtoffer reed.
Het verkeersgedrag
De verdachte reed op 31 maart 2017 omstreeks half acht ’s-morgens als taxichauffeur voor Uber op de plaats van het ongeval als bestuurder van een Toyota Auris personenauto over de rijbaan van de Molukkenstraat in de richting van de Insulindeweg met een snelheid van maximaal 52 km/u. Dat hij daadwerkelijk 2 km/u harder zou hebben gereden dan toegestaan, staat niet vast. Hij had destijds ongeveer drie jaar zijn rijbewijs en was daarom beginnend bestuurder in de zin van de verkeerswetgeving. Hij hield niet zoveel mogelijk rechts, zoals bedoeld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), maar reed midden op de rijbaan, omdat hij ongeveer 80 meter daarvoor – vanuit stilstand – met overschrijding van een doorgetrokken streep in strijd met artikel 76 RVV 1990 een stilstaande bus had ingehaald. [1]
Het slachtoffer stak op de plaats van het ongeval fietsend vanaf het als trottoir betegelde deel van de aansluiting van de Balistraat op de Molukkenstraat de rijbaan van de Molukkenstraat over, zonder voorrang te verlenen aan de verdachte. Vanuit de richting van de verdachte gezien dook zij daarbij op van achter de geparkeerde Ford Transit bestelbus. De verdachte is met de voorkant van zijn auto tegen de linkerzijkant van de fiets van het slachtoffer aangereden. Uit het technisch onderzoek is niet gebleken dat de verdachte voor de aanrijding heeft geremd. Het slachtoffer is aan de bij de botsing opgelopen verwondingen overleden. Uit het onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt niet van activiteiten kort vóór het ongeval. Daarmee ontbreken aanwijzingen voor de gedachte dat de verdachte door zijn telefoon zou zijn afgeleid. Ook bestaan anderszins geen aanwijzingen voor een verwijtbaar gebrek aan oplettendheid aan de zijde van de verdachte.
De aanvullende VOA houdt onder meer in dat de tijd gedurende welke het slachtoffer voor de verdachte zichtbaar moet zijn geweest korter is naarmate de snelheid waarmee zij is overgestoken hoger is. Bij een rijsnelheid van 10 km/u zou zij 1,85 seconde zichtbaar zijn geweest; bij een snelheid van 15 km/u 1,35 seconde. De in de aanvullende VOA genoemde uit onderzoek blijkende gemiddelde snelheid van fietsers die vanuit stilstand een kruisingsvlak oversteken beschouwt het hof niet als een bruikbaar aanknopingspunt voor de snelheid van het slachtoffer, omdat zij fietsend van het trottoir kwam.
De VOA houdt onder meer in dat blijkens wetenschappelijke studies de reactietijd van bestuurders uiteenloopt en dat als voor hen iets opduikt in het perifere gezichtsveld de reactietijd wordt verlengd, omdat de bestuurder zijn blik moet toewenden: 2% van de bestuurders bereikt een reactietijd van 0,72 seconde (0,4 + 0,32), 50% bereikt een reactietijd van 1,17 seconde (0,69 + 0,48) en 98% van de bestuurders bereikt een reactietijd van 1,38 seconde (0,83 + 0,55).
Tegen de achtergrond van deze wetenschappelijke bevindingen kan worden vastgesteld dat het geen bevreemding wekt dat de verdachte niet heeft geremd vóór de botsing indien het slachtoffer 15 km/u of harder zou hebben gereden. Zij is voor de verdachte dan immers slechts 1,35 seconde voor de botsing zichtbaar geweest. Als zij 10 km/u heeft gereden was er – uitgaande van voormelde gegevens, in theorie – een ruimte tussen zichtbaarheid van het slachtoffer voor de verdachte en de tijd die 98% van de bestuurders nodig heeft om te reageren van 0,47 seconde, minder dus dan een halve seconde.
De precieze snelheid van het slachtoffer laat zich echter niet meer vaststellen. Wel bevinden zich in het dossier de verklaringen van de verdachte dat hij het slachtoffer niet heeft gezien voor de botsing, maar dat hij haar, tegelijkertijd met het moment van de botsing, van rechts zag komen en dat hij toen heeft geremd. Ook bevinden zich in het dossier de verklaringen van de chauffeur van de door de verdachte ingehaalde bus die op het moment van het ongeval achter de verdachte reed. Hij heeft onder meer verklaard dat hij direct zicht had op het ongeluk en dat niets zijn zicht belemmerde. Ook heeft hij verklaard dat hij zag dat de taxi remde en over het slachtoffer heenreed en dat hij het slachtoffer helemaal niet heeft zien aankomen en ook haar fiets pas zag, toen hij de bus al uit was.
Beoordeling door het hof
Naar het oordeel van het hof is het ongeval het directe gevolg van de uiterst minimale dan wel geheel ontbrekende tijd die de verdachte resteerde om te reageren op het oversteken door het slachtoffer.
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat causaal verband tussen het verkeersongeval en de aan de verdachte in de tenlastelegging verweten gedragingen betreffende de door hem uitgevoerde inhaalmanoeuvre en zijn daaropvolgende positie op de weg niet is komen vast te staan.
Daarmee resteert de vraag of de verdachte een verwijt kan worden gemaakt van het ontbreken van (voldoende) reactietijd. In de in hoger beroep toegelaten wijziging van de tenlastelegging wordt hem in dat verband verweten dat sprake was van een als zodanig herkenbaar onoverzichtelijk kruispunt en dat de verdachte daaraan zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast.
Dat verwijt mist naar het oordeel van het hof een toereikende feitelijke grondslag. Niet is komen vast te staan dat sprake was van een zodanig onoverzichtelijke situatie dat de verdachte daaraan zijn snelheid had moeten aanpassen. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verkeerssituatie als geheel, maar in het bijzonder ook door de inrichting van de aansluiting van de Balistraat op de Molukkenstraat, geen misverstand kon doen ontstaan over het feit dat aan verkeer op de Molukkenstraat voorrang moest worden verleend. Hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd omtrent de beperkte bekendheid van de verdachte ter plaatse, het beperkte zicht door de geparkeerde Ford Transit en omtrent de vele fietsbewegingen rond het tijdstip van het ongeval, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Opmerking verdient verder nog dat het hof, net zo min als de rechtbank, heeft kunnen vaststellen dat bij de totstandkoming van het ongeval een rol heeft gespeeld dat de verdachte beginnend bestuurder was en dat hij als taxibestuurder werkzaam was.
Samengevat betekent dit dat voor de eerste twee onderdelen van het aan de verdachte verweten gedrag
– kort gezegd de inhaalmanoeuvre en zijn daaropvolgende positie op de weg – het verband met de totstandkoming van het ongeval ontbreekt. Voor het derde onderdeel van het aan de verdachte verweten gedrag – kort gezegd het onvoldoende aanpassen van zijn snelheid op de situatie ter plaatse – geldt dat de verdachte daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Hieruit volgt dat de verdachte zowel van het primair als van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van een heel erg verdrietige samenloop van omstandigheden met een vreselijke afloop. De nabestaanden van het nog jonge slachtoffer hebben ter terechtzitting in hoger beroep hun leed onder woorden gebracht op een wijze die zeer invoelbaar is. Ook is het hof duidelijk geworden hoezeer de nog jonge verdachte lijdt onder wat er is gebeurd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. R. Kuiper en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 september 2019.
Mrs. Boumans en Cox zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

Voetnoten

1.Anders dan de advocaat-generaal in zijn requisitoir tot uitgangspunt heeft genomen, is het hof van oordeel dat de als bijlage bij de VOA gevoegde gegevens uit de Event Data Recorder van de auto van de verdachte voor de beoordeling van het tenlastegelegde zonder betekenis zijn, omdat het hof uit de VOA opmaakt (onder 4.1.1) dat deze gegevens geen betrekking hebben op het onderhavige ongeval.