In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van [X] tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam, waarin de bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting niet-ontvankelijk zijn verklaard. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. [X] heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze bezwaren niet in behandeling genomen, omdat hij stelde dat de e-mails van [X] niet als bezwaarschriften konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 mei 2018 geoordeeld dat de bezwaarschriften niet-ontvankelijk waren, omdat deze niet voldeden aan de wettelijke vereisten. [X] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar de heffingsambtenaar betwistte de ontvankelijkheid van [X] in deze procedure, omdat de naheffingsaanslagen aan een onderneming waren opgelegd en niet aan [X] persoonlijk. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 10 september 2019 uitspraak gedaan, waarbij het de eerdere uitspraak van de rechtbank deels heeft vernietigd, maar de beroepen van [X] tegen de uitspraken op bezwaar van 2 juni 2017 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Hof oordeelde dat [X] geen rechtens relevant belang had bij de belastingaanslagen, en dat de heffingsambtenaar geen dwangsommen verschuldigd was, omdat de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. De proceskosten in hoger beroep zijn vastgesteld op € 384, en het griffierecht is aan [X] vergoed.