In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 5 januari 2018 had besloten tot teruggave van het rijbewijs, maar dat deze beslissing niet met de nodige voortvarendheid was uitgevoerd. Hierdoor had de verdachte op 10 januari 2018 nog niet over zijn rijbewijs kunnen beschikken, wat leidde tot de tenlastelegging.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 augustus 2019 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen tot een taakstraf. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de vrijspraak in eerste aanleg gehandhaafd moest blijven, omdat de verdachte niet in overtreding was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoeft te worden. Dit was te wijten aan het feit dat de vertraging in de teruggave van het rijbewijs niet aan de verdachte kon worden toegerekend.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters P.C. Römer, A.D.R.M. Boumans en J.D.L. Nuis aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 augustus 2019.