ECLI:NL:GHAMS:2019:3174

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
23-001261-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter inzake het besturen van een voertuig zonder geldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 5 januari 2018 had besloten tot teruggave van het rijbewijs, maar dat deze beslissing niet met de nodige voortvarendheid was uitgevoerd. Hierdoor had de verdachte op 10 januari 2018 nog niet over zijn rijbewijs kunnen beschikken, wat leidde tot de tenlastelegging.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 augustus 2019 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen tot een taakstraf. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de vrijspraak in eerste aanleg gehandhaafd moest blijven, omdat de verdachte niet in overtreding was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoeft te worden. Dit was te wijten aan het feit dat de vertraging in de teruggave van het rijbewijs niet aan de verdachte kon worden toegerekend.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters P.C. Römer, A.D.R.M. Boumans en J.D.L. Nuis aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 augustus 2019.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001261-18
datum uitspraak: 30 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-006856-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2018 te Breda als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, A16, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking van een gevoerd verweer

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in eerste aanleg terecht is vrijgesproken, en heeft het hof verzocht deze beslissing over te nemen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte had de beslissing tot teruggave van het rijbewijs de jure al op 5 januari (het hof begrijpt hier en hierna telkens: 2018), hoewel de brief pas op 10 januari is verstuurd en de verdachte deze nog niet had ontvangen. Aangezien de brief de jure al op 10 januari was verstuurd, is niet voldaan aan hetgeen de verdachte ten laste is gelegd. Dat de verdachte in overtreding was omdat hij zijn rijbewijs niet bij zich had, wordt hem in deze procedure niet verweten.
Het hof verwerpt het verweer.
De invordering van het rijbewijs is van kracht zolang het rijbewijs niet is teruggegeven. Als moment van teruggave geldt het moment waarop het rijbewijs feitelijk aan de verdachte is teruggegeven en hij daarover dus kan beschikken. Ten tijde van het ten laste gelegde kon de verdachte feitelijk nog niet over zijn rijbewijs beschikken; het rijbewijs was op dat moment dus nog niet teruggegeven in de zin van de wet.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 januari 2018 te Breda als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, A16, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Geen oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 24 uren, subsidiair 12 dagen hechtenis.
De raadsman heeft gevraagd om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen als de verdachte niet - zoals bepleit - vrijgesproken mocht worden.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft als bestuurder een auto bestuurd terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd en nog niet was teruggegeven. Aldus heeft hij een tegen hem genomen maatregel genegeerd.
Anderzijds is aan de beslissing van de officier van justitie van 5 januari 2018 tot teruggave van het rijbewijs niet met gepaste voortvarendheid uitvoering gegeven. Was dit wel gebeurd, dan had de verdachte op 10 januari zijn rijbewijs weer in bezit gehad. Dit vormt aanleiding te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.D.L. Nuis, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 augustus 2019.
mr. P.C. Römer en mr. J.D.L. Nuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.