ECLI:NL:GHAMS:2019:31

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
23-003561-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met beroep op noodweer afgewezen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastelegging van zware mishandeling, maar heeft in hoger beroep een onbeperkt beroep ingesteld, wat ook de vrijspraak betrof. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de zittingen van 17 januari 2017, 18 oktober 2017 en 19 december 2018. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer op 16 november 2013 in Haarlem. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de zware mishandeling, maar dat er wel sprake was van een poging tot zware mishandeling. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat de reactie van de verdachte niet voldeed aan de vereisten van proportionaliteit. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en moest een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, maar voor materiële schade werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003561-15
datum uitspraak: 2 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 augustus 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-210505-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2017, 18 oktober 2017 en 19 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Haarlem aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (twee tanden uit het gebit), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] een en/of meermalen (met kracht) - in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of te stompen (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) - in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag);
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 16 november 2013 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een en/of meermalen (met kracht) die [slachtoffer] -in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of te stompen (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of (vervolgens) - in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd en/of het lichaam te trappen en/of te schoppen (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 1 primair ten laste is gelegd, namelijk het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daartoe overweegt het hof dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
De verdachte zal dan ook in zoverre van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverwegingen

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte eveneens vrijspraak bepleit van het aan hem subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen in het dossier niet kan worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft getrapt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het letsel van aangever niet past bij de verklaringen met betrekking tot het toebrengen van het letsel, te weten penalty’s nemen tegen het hoofd van de verdachte.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Oordeel van het hof
Het hof gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 16 op 17 november 2013 is in de Zijlstraat in Haarlem een aanvaring geweest tussen de verdachte en aangever [slachtoffer]. De aangever verklaart dat hij uit het niets door een persoon werd geslagen, vervolgens ten val kwam en zijn gezicht moest beschermen omdat hij meerdere keren werd getrapt. De verdachte verklaart - zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - dat hij agressief werd benaderd door de aangever die hem een klap tegen zijn hoofd gaf, waarop hij, de verdachte, zich heeft verdedigd door de aangever een vuistslag terug te geven. Op vragen met betrekking tot het trappen tegen het hoofd van de aangever verklaarde de verdachte dat hij het niet meer wist en het zich niet meer kon herinneren en dat hij zich niet kon voorstellen dat hij zoiets zou hebben gedaan. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart hij met zoveel woorden dat hij zich het trappen niet kan herinneren en daarom de conclusie trekt dat hij dat niet heeft gedaan. Het hof meent dat uit het dossier anders blijkt. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de getuigenverklaring van de - niet partijgebonden - portier [betrokkene]. Deze verklaart dat hij een jongen in een wit poloshirt een aantal voorwaartse trappen zag geven tegen het hoofd van een donkere jongen, die op de grond lag. Voorts ziet hij dat deze jongen die de trappen gaf door de politie wordt aangehouden. Ook getuige [getuige] verklaart dat degene die op [slachtoffer] aan het inschoppen was een wit shirt droeg en dat diegene door de politie werd aangehouden. De verdachte verklaart in het politieverhoor van 17 november 2013 zelf ook dat hij ten tijde van de confrontatie tussen hem en [slachtoffer] een witte polo droeg. Ten slotte past het letsel van [slachtoffer], te weten een tand uit zijn mond, pijn in zijn nek en verwondingen in het aangezicht, bij de toedracht zoals geschetst door de getuigen [getuige] en [betrokkene]. Jaren na de pleegdatum van het feit heeft de verdachte verzocht [getuigen] als getuigen te horen. De door deze getuigen – eveneens jaren later – afgelegde verklaringen kunnen aan het voorgaande niet afdoen.
Het verweer van de raadsman wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij omstreeks 16 november 2013 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair een beroep gedaan op noodweer en daartoe aangevoerd dat de verdachte uit het niets werd geslagen door de aangever, een imposante grote jongen. De reactie van de verdachte op aangever was een reactie op diens handelen en voldeed onder de omstandigheden aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit het dossier kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld hoe en door wiens toedoen het gevecht is aangevangen. Het hof is echter van oordeel dat, mocht er al sprake zijn van een noodweersituatie waarin de verdachte meende zich te moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever, de reactie van de verdachte niet voldoet aan de vereisten van proportionaliteit. Immers is het trappen tegen het hoofd van het latere slachtoffer dat op de grond lag, geenszins een passende reactie op het krijgen van een vuistslag in het gezicht. Het beroep op noodweer dient om die reden te worden afgewezen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis, alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en heeft daarbij de verdachte tegen zijn hoofd geschopt. Het slachtoffer heeft pijn en letsel ondervonden ten gevolge van het bewezenverklaarde feit en het is niet aan de verdachte te danken geweest dat diens verwondingen niet nog veel ernstiger waren. Geweldsmisdrijven als de onderhavige versterken in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid.
Bij de strafoplegging houdt het hof in straf verlagende zin rekening met de relatieve ouderdom van het feit. Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 december 2018, waaruit blijkt dat hij ten tijde van het aan hem tenlastegelegde feit niet eerder voor een geweldsmisdrijf was veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.925,61. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal wat betreft de immateriële schade voor het overige worden afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden, nu de door de benadeelde partij aangevoerde kosten niet met (voldoende) stukken zijn onderbouwd. Het hof is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor de overige
immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de
materiële schadeniet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 november 2013.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 januari 2019.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003561-15
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 2 januari 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. F.A. Hartsuiker, raadsheer,
mr. D.G. Oomkes, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. J.B. Develing, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.