ECLI:NL:GHAMS:2019:3037

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
200.253.740/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het vonnis waarbij de schuldenaar niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de appellant niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, die lijdt aan een ernstige vorm van fibromyalgie en emotioneel zwaar belast is, had geen minnelijk traject doorlopen voordat hij zijn verzoek indiende. Tijdens de zitting op 19 maart 2019, waar de appellant niet aanwezig was vanwege gezondheidsredenen, heeft zijn advocaat, mr. A.C. Mens, het beroepschrift toegelicht. De advocaat heeft verklaard dat de appellant inmiddels wel een minnelijk traject is gestart met hulp van stichting MEE.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoet aan de vereisten van artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet, die vereist dat er een met redenen omklede verklaring moet zijn dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen minnelijk traject was doorlopen en de benodigde verklaring ontbrak. Het verzoek van de appellant om aanhouding van de zaak werd afgewezen, omdat dit niet gericht was op het alsnog doorlopen van het minnelijk traject.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de appellant niet in aanmerking komt voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een termijn van acht dagen gesteld voor het indienen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.253.740/01
rekestnummer rechtbank : C/15/277164 FT RK 18.1016
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 maart 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 30 januari 2019 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (zittingsplaats Haarlem) van 22 januari 2019, waarbij [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 19 maart 2019. Bij die behandeling is namens [appellant] mr. Mens voornoemd verschenen, die het beroepschrift mondeling heeft toegelicht. [appellant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Mr. Mens heeft ter zitting verklaard dat [appellant] niet aanwezig is wegens gezondheidsredenen.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg. Mr. Mens heeft namens [appellant] verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellant] heeft in het beroepschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe heeft [appellant] - samengevat en voor zover voor de beslissing van belang - het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het klopt dat [appellant] voorafgaand aan het indienen van zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling geen minnelijk traject heeft doorlopen, maar hem kan daarvan geen verwijt worden gemaakt. [appellant] lijdt aan een ernstige vorm van fibromyalgie, waardoor hij in het dagelijks leven niet goed kan functioneren. Voorts is [appellant] emotioneel zwaar belast, omdat zijn echtgenote hem heeft verlaten en hij zijn minderjarige dochter niet meer ziet. [appellant] was daardoor niet in staat voortvarend te handelen. Nadat het met de begeleiding vanuit Meerteam niet goed liep, heeft [appellant] zich echter gemeld bij stichting MEE voor schuldhulp. Thans is het minnelijk traject onder begeleiding van stichting MEE in gang gezet. Op korte termijn zal de schuldeisers een akkoord worden aangeboden. Er is bij de rechtbank een verzoek ingediend tot beschermingsbewind. [appellant] verzoekt zijn hoger beroep een half jaar aan te houden, ten einde hem in de gelegenheid te stellen het minnelijk traject te doorlopen. Als het hoger beroep wordt afgewezen, zal [appellant] worden ontruimd uit zijn woning, aldus steeds [appellant] .
2.2
Ingevolge artikel 285 lid 1 sub f Faillissementswet (Fw) dient in het verzoekschrift of een daarbij te voegen bijlage te worden opgenomen een met redenen omklede verklaring waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheid bestaat om te komen tot een buitengerechtelijke schuldregeling, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de schuldenaar beschikt. Een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt niet-ontvankelijk verklaard indien er voorafgaand aan het toelatingsverzoek geen minnelijk traject heeft plaatsgevonden.
2.3
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat, zoals door mr. Mens namens [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk is erkend, het minnelijk traject niet is doorlopen en geen - minnelijk of anderszins - akkoord aan de schuldeisers van [appellant] is aangeboden. Tevens ontbreekt de in artikel 285 lid 1 sub f Fw bedoelde met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot zijn medische en persoonlijke omstandigheden, doet er niet aan af dat ook in het onderhavige geval een met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f Fw dient te worden verstrekt. Overlegging van een dergelijke verklaring past ook in het beleid strenger te zijn aan de poort van de wettelijke schuldsaneringsregeling die alleen te openen is voor schuldenaren die er klaar voor zijn, die een minnelijke procedure doorlopen hebben en waarvan bekend is hoe hun financiële positie is (memorie van toelichting, kamerstukken II 2004/05 nr. 7, p. 53). Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank [appellant] terecht niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het hof wijst het verzoek van [appellant] tot aanhouding af. Een verzoek tot aanhouding strekt er niet toe om [appellant] alsnog in de gelegenheid te stellen het minnelijk traject te doorlopen.
2.4
Gelet op het voorgaande dient het vonnis van de rechtbank te worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.