ECLI:NL:GHAMS:2019:3037
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van het vonnis waarbij de schuldenaar niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot wettelijke schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de appellant niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, die lijdt aan een ernstige vorm van fibromyalgie en emotioneel zwaar belast is, had geen minnelijk traject doorlopen voordat hij zijn verzoek indiende. Tijdens de zitting op 19 maart 2019, waar de appellant niet aanwezig was vanwege gezondheidsredenen, heeft zijn advocaat, mr. A.C. Mens, het beroepschrift toegelicht. De advocaat heeft verklaard dat de appellant inmiddels wel een minnelijk traject is gestart met hulp van stichting MEE.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoet aan de vereisten van artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet, die vereist dat er een met redenen omklede verklaring moet zijn dat er geen reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen minnelijk traject was doorlopen en de benodigde verklaring ontbrak. Het verzoek van de appellant om aanhouding van de zaak werd afgewezen, omdat dit niet gericht was op het alsnog doorlopen van het minnelijk traject.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de appellant niet in aanmerking komt voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een termijn van acht dagen gesteld voor het indienen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad.