ECLI:NL:GHAMS:2019:2953

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
200.219.316/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling van facturen en verrekening van schadeposten

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 3 juli 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, Corel Amsterdam B.V. en Kurum Holding B.V., hebben een rechtskeuze voor Nederlands recht gemaakt. De zaak betreft een vordering van Bramatex Holding S.A.R.L. tot betaling van een factuur van € 94.662,15, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van Bramatex voor een deel toewijsbaar is, maar dat een deel van de factuur niet toewijsbaar is omdat Corel c.s. hebben aangevoerd dat de factuur betrekking heeft op stoffen die nooit zijn afgenomen. Het hof heeft vastgesteld dat Bramatex onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke rechtsgrond dit deel van de vordering berust, waardoor dit deel van de vordering wordt afgewezen. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.721,62 niet toewijsbaar zijn, omdat Bramatex niet heeft onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt voor verrichtingen die meer omvatten dan een aanmaning. Het hof heeft de vordering van Bramatex tot betaling van € 94.662,15 vernietigd en Corel c.s. veroordeeld tot betaling van € 81.980,25, vermeerderd met wettelijke handelsrente en € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten. Corel c.s. zijn in de kosten van het geding in appel verwezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.219.316/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/250379 / HA ZA 16-698
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 augustus 2019
inzake

1.COREL AMSTERDAM B.V.,

gevestigd te Hoofddorp,
2.
KURUM HOLDING B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
appellanten,
advocaat: mr. A. Paternotte te Hoofddorp,
tegen
BRAMATEX HOLDING S.A.R.L.,
gevestigd te M`Nara Bembla, Tunesië,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. Hilhorst te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Corel c.s. en Bramatex genoemd. Corel c.s. worden afzonderlijk respectievelijk als Corel en Kurum aangeduid.
Op 3 juli 2018 is in deze zaak een tussenarrest gewezen. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar het tussenarrest.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte met aanvullende producties en verzoek van Corel c.s.;
- antwoordakte van Bramatex;
- akte met producties van Corel c.s.;
- antwoordakte van Bramatex.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van 20 juni 2019 aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities doen bepleiten door de hiervoor genoemde advocaten.
Ten slotte is weer arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest van 3 juli 2018 heeft het hof geoordeeld dat Corel c.s. in hun memorie van grieven onvoldoende duidelijk hebben gemaakt waarom de door haar opgeworpen bezwaren op grond van het toepasselijke Tunesische recht aan toewijzing van de vordering van Bramatex in de weg zouden staan. Het hof heeft Corel c.s. daarom in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten, waarop Bramatex in de gelegenheid is gesteld op die akte te reageren. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat het partijen vrij stond eventueel om proceseconomische redenen alsnog een rechtskeuze voor Nederlands recht te maken.
2.2
Partijen hebben vervolgens alsnog een rechtskeuze voor Nederlands recht gemaakt. Corel c.s. hebben bij akte met aanvullende producties van 11 september 2018 verzocht in de gelegenheid te worden gesteld bij akte de grieven te mogen onderbouwen naar Nederlands recht. Bij antwoordakte van 9 oktober 2018 heeft Bramatex bezwaar gemaakt tegen een nadere conclusiewisseling. Bramatex vreesde dat Corel c.s. ter reparatie van haar eerdere wijze van procederen nadere juridische stellingen zou gaan betrekken, hetgeen in strijd is met de twee-conclusieregel. Bij rolbeslissing van 30 oktober 2018 heeft de rolraadsheer Corel c.s. in de gelegenheid gesteld hetgeen in de memorie van grieven is gesteld toe te spitsen naar Nederlands recht, maar het aan (de behandelende combinatie van) het hof overgelaten te beoordelen of de grenzen van de rechtsstrijd daarmee worden overschreden.
2.3
In het tussenarrest heeft het hof reeds geoordeeld dat Corel c.s. in de memorie van grieven een uiteenzetting hebben gegeven van feitelijke bezwaren tegen de leveringen op grond waarvan de factuurbedragen niet toewijsbaar zouden zijn. Ook al is die uiteenzetting niet voorzien van de aanduiding ‘grief’, duidelijk is om welke redenen Corel c.s. menen dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Hetgeen Corel c.s. in de akte van 27 november 2018 naar voren hebben gebracht is een uitwerking naar Nederlands recht van de reeds bij memorie van grieven aangevoerde bezwaren. Corel c.s. treden daarmee niet buiten de in de memorie van grieven getrokken grenzen van de rechtsstrijd.
2.4
In eerste aanleg heeft de rechtbank Corel c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan Bramatex te betalen een bedrag van € 94.662,15, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag, alsmede de buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Corel c.s. met hun grieven op. Volgens Corel c.s. moeten verscheidene bedragen verrekend worden met het bedrag van € 94.662,15.
2.5
Bramatex heeft Corel c.s. op 19 september 2015 een factuur gestuurd voor een bedrag van € 12.681,90 ter zake van overgebleven stoffen. Bij e-mail van 21 december 2015 heeft Kurum Bramatex onder andere laten weten:
“(…) You can credit invoice no.: HO15000334 19/09/15, regarding the left over fabrics. Stefanel will not accept these fabrics because of many delayments en [sic] quality problems”.
Corel c.s. hebben bij memorie van grieven aangevoerd dat deze factuur ziet op kledingstof die nooit door hen is afgenomen, zodat in zoverre een rechtsgrond voor de vordering ontbreekt. In hun latere aktes hebben Corel c.s. nog gesteld dat de overeenkomst door hen is ontbonden. Bramatex heeft met betrekking tot het primaire verweer van Corel c.s. slechts gesteld dat zij buiten de afspraken staat die Corel c.s. met hun afnemers maken en met betrekking tot het subsidiaire verweer betwist dat de overeenkomst door de e-mail van 21 december 2015 is ontbonden.
2.6
Met hun reactie op het primaire verweer van Corel c.s. heeft Bramatex onvoldoende duidelijk gemaakt op welke rechtsgrond dit deel van de vordering berust. Ook ontbreekt een verwijzing naar een order of orderbevestiging. Dit betekent dat dit deel van de vordering van Bramatex wordt afgewezen.
2.7
Daarnaast hebben Corel c.s. verschillende schadeposten opgevoerd ten bedrage van in totaal € 95.084,81 en gesteld deze met de vordering van Bramatex te willen verrekenen. Het hof sluit niet uit dat Corel c.s. schade hebben geleden, maar op dit moment is onvoldoende duidelijk of en in hoeverre dat het geval is. Het is onduidelijk gebleven welke opdracht van Corel c.s. aan welke levering door Bramatex ten grondslag ligt en of in de bijbehorende opdrachtbevestiging een fatale termijn overeengekomen is. Bij deze stand van zaken kan de gegrondheid van het verweer van Corel c.s. niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld, terwijl de vordering van Bramatex (met uitzondering van voornoemd bedrag van € 12.681,90) voor het overige toewijsbaar is. Corel c.s. hebben immers niet bestreden dat de door Bramatex gevorderde bedragen aan hoofdsom juist zijn.
2.8
Onder deze omstandigheden ziet het hof aanleiding gebruik te maken van zijn bevoegdheid om in deze procedure onder toepassing van artikel 6:136 BW aan het door Corel c.s. gedane beroep op verrekening voorbij te gaan. Bij die beslissing heeft meegewogen dat niet alleen de juistheid, maar ook de hoogte van de door Corel c.s. gestelde vorderingen waarmee zij willen verrekenen door Bramatex is bestreden en door Corel c.s. (nog) niet van een deugdelijke onderbouwing is voorzien. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van Corel c.s. in zoverre falen.
2.9
Bij memorie van grieven is door Corel c.s. eveneens gegriefd tegen toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.721,62. Corel c.s. stellen dat de buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn nu de vordering niet toewijsbaar is en bovendien niet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW is voldaan, nu het een zeer beknopt dossier betreft en er nauwelijks werkzaamheden zijn verricht.
2.1
Het hof oordeelt als volgt. Nu sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW bestaat volgens artikel 6:96 lid 4 BW de vergoeding van incassokosten krachtens artikel 6:96 lid 2c BW uit tenminste een bedrag van € 40,- zonder dat er een aanmaning dient te worden verstuurd. Dit bedrag is verschuldigd zodra de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. Een schuldeiser hoeft daarbij niet aan te tonen dat hij incassokosten heeft gemaakt. Corel c.s. zijn derhalve tenminste een bedrag van € 40,- aan incassokosten verschuldigd. Voor zover de incassokosten laatstgenoemd bedrag overstijgen heeft te gelden dat deze op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens artikel 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. Bramatex heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan Bramatex vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten boven € 40,- kunnen reeds om die reden niet worden toegewezen. In zoverre slaagt deze grief van Corel c.s.
2.11
Het door Bramatex gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en dat van Corel c.s. is niet ter zake dienend, zodat het hof aan die aanbiedingen voorbijgaat.
2.12
Corel c.s. zullen als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij Corel c.s. hoofdelijk zijn veroordeeld om aan Bramatex te betalen een bedrag van € 94.662,15 aan hoofdsom, alsmede een bedrag van € 1.721,62 aan buitengerechtelijke incassokosten, en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Corel c.s. hoofdelijk, zodat als de één betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, om aan Bramatex te betalen een bedrag van € 81.980,25, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag telkens vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de desbetreffende factuur heeft ontvangen, tot de dag van volledige betaling, alsmede een bedrag van € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Corel c.s. in de kosten van het geding hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Bramatex gevallen, op € 1.952,- aan verschotten en € 7.836,- aan salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, J.C.W. Rang en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2019.