ECLI:NL:GHAMS:2019:2915

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
23-001525-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep openlijke geweldpleging in Amsterdam met afwijzing verzoek getuigenverhoor

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging op 2 maart 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging betrof het in vereniging geweld plegen tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op de openbare weg. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, stellende dat er sprake was van persoonswisseling en dat de herkenning door de slachtoffers onbetrouwbaar was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte voldoende kon worden geïdentificeerd op basis van getuigenverklaringen en het signalement. Het hof verwierp het verzoek van de verdediging om getuigen te horen, omdat het hof zich voldoende ingelicht achtte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001525-18
datum uitspraak: 9 augustus 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-042560-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 maart 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, Zeedijk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en) te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een of meer keer te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen tegen het hoofd en/of het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat sprake is van een persoonswisseling. De herkenning door aangevers is onder de navolgende omstandigheden waaronder deze is gedaan onbetrouwbaar; midden in de nacht in een gebied vol uitgaanspubliek, waarbij aangevers ook zelf hadden gedronken. Voorts moeten de volgende contra-indicaties in ogenschouw worden genomen: de kleding van de verdachte (een grijs vest), evenals zijn kale hoofd zijn niet voldoende onderscheidend binnen de groep waarin hij zich bevond, bij de verdachte zijn geen wonden op de knokkels geconstateerd waar je die wel zou verwachten. De verdachte (evenals de oorspronkelijke medeverdachten) ontkennen iedere betrokkenheid bij de mishandeling. De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de drie (oorspronkelijke) medeverdachten voor het geval het hof de verdediging niet volgt in de stelling dat de herkenning onvoldoende betrouwbaar is en daarmee zou oordelen tot bewezenverklaring van hetgeen de verdachte strafrechtelijk wordt verweten. Aanvullend heeft de raadsman in overweging gegeven alsdan tevens [getuige] te horen als getuige.
Het hof overweegt als volgt.
Aangevers bevonden zich samen met [getuige] in het Wallengebied. [getuige] liep enigszins voor aangevers uit, op welk moment zowel aangever [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] plotseling zijn aangevallen door een groep personen. [slachtoffer 1] verklaart dat het begon met een kale man die hem vuistslagen in zijn gezicht gaf. [getuige] en [slachtoffer 2] verklaren beiden dat een van de aanvallers (NN1) een kale man was met een grijs vest (joggingstof volgens [getuige]). [slachtoffer 2] verklaart zeker te weten dat NN1 [slachtoffer 1] zowel geslagen als geschopt heeft. [getuige] verklaart dat drie mannen [slachtoffer 1] op zijn hele lichaam schopten en dat daarna NN1 met zijn rechterhand uithaalde naar [slachtoffer 2] op zijn oog, waardoor [slachtoffer 2] achterover op de grond viel. [getuige] heeft als getuige verklaard dat de betreffende groep hem daarna passeerde, hij de groep heeft gevolgd, (terwijl hij de politie belde), en de groep in de gaten heeft gehouden tot aan de aanhouding(en) van de verdachte (en de oorspronkelijke drie medeverdachten). Nu de verdachte als enige van de voornoemde groep voldoet aan het opgegeven signalement van de kale man (NN1), staat daarmee voldoende vast dat de verdachte een van de personen is geweest die de tenlastegelegde geweldshandelingen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft toegepast. Dat er geen letsel op de knokkels van de verdachte is geconstateerd maakt niet dat daarmee zijn betrokkenheid bij de vechtpartij zou moeten worden uitgesloten.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorwaardelijk verzoek
Het hof acht zich voldoende ingelicht en ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de persoonsherkenning door aangevers en [getuige] te twijfelen, zodat het in de eerste plaats geen aanleiding ziet om [getuige] als getuige te (doen) horen). Voorts wordt het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van de drie medeverdachten als getuigen afgewezen omdat het hof daartoe mede gelet op het tijdsverloop en de onderbouwing die voor het verzoek is gegeven geen noodzaak ziet, waarbij het hof ook oog heeft gehad voor de belangen die er bij de verdediging kunnen bestaan bij het horen van deze getuigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 maart 2018 te Amsterdam openlijk, te weten op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan en te stompen en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat:
1.
Een proces-verbaal van aangiftemet nummer PL1300-2018043683-1 van 2 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pag. 13-15, met fotobijlage pag. 16-18.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van
[slachtoffer 2], voor zover van belang en
zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 2 maart 2018 liep ik samen met mijn vrienden [slachtoffer 1] en “[naam]/[naam]” op de Wallen in Amsterdam. “[naam]/[naam]” is een bijnaam, ik weet niet wat zijn echte naam is. Ik hoorde geschreeuw achter mij. Ik zag dat [slachtoffer 1] werd geslagen door een aantal mannen. Ik zag dat [slachtoffer 1] meerdere vuistslagen op zijn gezicht kreeg. Ik zag dat [slachtoffer 1] vervolgens door zijn benen zakte naar de grond. Ik zag dat meerdere personen intrapte tegen [slachtoffer 1].
NN1 kan ik als volgt beschrijven:
- man
- blank
- kaal
- grijsgekleurd vest.
Ik weet zeker dat NN1 [slachtoffer 1] zowel geslagen als geschopt heeft. Op het moment dat ik zag dat [slachtoffer 1] mishandeld werd, vreesde ik dat ik ook klappen zou krijgen. Ik liep eerst rustig weg, maar voelde vrijwel snel dat ik ook een vuistslag kreeg op mijn linkeroog. Ik zag dat NN1 mij van voren benaderde en mij een vuistslag gaf. Ik voelde een hevige pijn en werd vrijwel direct duizelig. Ik heb letterlijk geen enkele reden gegeven om mij te slaan.
Wij besloten weg te lopen van de groep die ons mishandeld had. Nadat er een afstand ontstond tussen de groep en ons, hebben wij de politie gebeld. Tijdens het bellen gaven wij aan de politie door waar de groep liep. Ik zag enkele minuten later dat meerdere politieagenten arriveerden. De mannen die door de politie aangehouden zijn, zijn 100% de mannen die ons mishandeld hebben.
Ik weet zeker dat NN1, die eveneens is aangehouden, mij mishandeld heeft.
2.
Een proces-verbaal van verhoor aangevermet nummer PL1300-2018043683-10 van 2 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pag. 19-20, met fotobijlage pag. 21-24.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van
[slachtoffer 1], voor zover van belang en
zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld wat op mij is uitgeoefend veroorzaakte
letsel en pijn. Ik bevond mij op 2 maart 2018 met twee vrienden in het Wallengebied van Amsterdam. We liepen in de richting van een van de bruggen en ik zag dat bij een van de zijstraatjes ter hoogte van de brug een grote groep mannen stond te wachten. Ik werd door een man uit de groep aangesproken en ik kreeg vervolgens direct een aantal vuistslagen van de
kaleman in mijn gezicht. Ik heb mij vervolgens in een soort van foetus houding op de grond gehouden. Ik voelde vervolgens dat ik ook een aantal trappen in mijn ribben kreeg. Ik heb in een ogenblik kunnen zien dat het meerdere personen waren welke op mij aan het intrappen waren.
Ik zag op een bepaald moment dat de groep stuk voor stuk wegliepen. Ik kwam mijn vrienden tegen en ik zag ook de vier personen van de groep, welke mij hebben mishandeld, staan. Ik zag vervolgens ook dat er een politiebus kwam aangereden. Ik heb de politieman aangesproken. Ik heb vervolgens de personen welke bij de mishandeling waren betrokken aangewezen. Ik zag vervolgens dat de vier personen werden aangehouden.
3.
Een proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1300-2018043683-12 van 2 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], pag. 27.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde
verbalisant, voor zover van belang en
zakelijk weergegeven:
Op 2 maart 2018 omstreeks 01:15 uur was ik, verbalisant, gekleed in uniform en rijdende op een opvallende politiemotor, belast met een preventieve taak in het centrum van Amsterdam.
Op genoemde dag en datum kwam er een melding van een mishandeling gepleegd op de Zeedijk te Amsterdam. Ik ben vervolgens richting die locatie gegaan en hoorde onderweg dat collega's de beide partijen staande hadden gehouden op de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam.
Ter plaatse zag ik dat mijn ene collega met drie mannen van Noord-Afrikaanse afkomst stond te praten en mijn andere collega met 4 blanke mannen stond te praten. Ik zag dat twee van de Noord-Afrikaanse mannen aangezicht letsel hadden. Ik hoorde de Noord-Afrikaanse mannen zeggen dat zij mishandeld waren door de vier blanke mannen, en dat vooral de man in een grijze trui veel geweld tegen hen had gebruikt. Hierop heb ik met behulp van collega's de vier blanke mannen aangehouden op verdenking van openlijk geweldpleging tegen personen.
4.
Een proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1300-2018043683-28 van 3 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pag. 29-30.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde
verbalisant, voor zover van belang en
zakelijk weergegeven:
Op 3 maart 2018 sprak ik telefonisch [getuige], die getuige is geweest van de mishandeling. Hij vertelde mij het volgende:
Op 2 maart 2018 liep ik samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over de Wallen in Amsterdam. Ik liep voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Ik passeerde een groep Engelse mannen. Ineens hoorde ik een hoop geschreeuw achter mij. Ik heb mij toen meteen omgedraaid. Ik zag dat [slachtoffer 1] in een kleermakershouding op de grond zat en zijn armen om zich heen geslagen om zichzelf te beschermen. Ik zag dat drie mannen [slachtoffer 1] aan het schoppen en slaan waren. Ik zag dat [slachtoffer 1] op zijn hele lichaam geraakt werd. Op zijn hoofd, bovenlichaam echt overal. Ik zag dat [slachtoffer 2] ondertussen een stoot op zijn hoofd kreeg. Ik zag dat NN1 met zijn rechterarm uithaalde naar [slachtoffer 2] zijn hoofd. Ik zag dat [slachtoffer 2] vol op zijn oog geraakt werd. De klap was zo hard dat [slachtoffer 2] op de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer 2] snel opstond en meteen rende richting mij. Ik zag op dat moment dat [slachtoffer 2] een rood en dik oog had. Het was zijn linkeroog. Toen ik terug wilde naar [slachtoffer 1], om hem te helpen zag ik dat de groep die [slachtoffer 1] in elkaar had geslagen langs ons liep. De groep die langs liep bestond uit de vier mannen die later aangehouden zijn. Ik heb de groep in de gaten gehouden en ze op afstand gevolgd. Ik heb ondertussen de politie gebeld om te vertellen wat er gebeurd was. Wij bleven ze volgen tot de politie er was. Ik zag de politie aan komen rijden en ik heb de politie gewenkt dat zij achter mij aan moesten lopen. De politie heeft de mannen vervolgens aangehouden.
Ik kan NN1 als volgt omschrijven:
- kale man
- grijs vest joggingsstof.
- spijkerbroek
- sportieve schoenen
- vreemde grote ogen.
5.
Een proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1300-2018043683-29 van 3 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pag. 31-32 met als bijlagen foto’s van de aangehouden verdachten.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde
verbalisant, voor zover van belang en
zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, heb de signalementen die [getuige] en aangever [slachtoffer 2] hebben gegeven
vergeleken met de foto’s die gemaakt zijn van de vier verdachten.
Het signalement van NN1 (het hof begrijpt: door [getuige] gegeven) komt overeen met verdachte
Derrig. Derrig is een kale man die een grijze trui draagt. Derrig draagt een spijkerbroek met gympen.
Op de foto heeft Derrig grote pupillen.
Het signalement van NN1 (het hof begrijpt: door [slachtoffer 2] gegeven) komt overeen met
verdachte Derrig. Derrig is kaal en heeft een grijs gekleurd vest aan.
6.
Een proces-verbaal van aanhoudingmet nummer PL1300-2018043683-5 van 2 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pag. 58-59.
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van voornoemde
verbalisant, voor zover van belang en
zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 2 maart 2018 te 01:30 uur hield ik op de locatie Oudezijds Voorburgwal 54 te Amsterdam
aan: [verdachte], geboren [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats].

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in het Amsterdamse uitgaansleven, samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van geweld op de openbare weg tegen twee willekeurige passanten. Zonder enige aanleiding zijn de slachtoffers geslagen en is een van beiden veelvuldig geschopt, ook nog nadat deze op de grond lag en zich niet heeft kunnen noch heeft willen verdedigen. Het hof rekent dit de verdachte sterk aan. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en deze letsel en pijn bezorgd. De slachtoffers hebben, blijkens de toelichting op hun vordering benadeelde partij, nog geruime tijd last gehad van de (psychische) impact van de onverwachte gewelduitbarsting. Daarnaast brengen dergelijke misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving, bij de personen die van het incident getuige zijn geweest in het bijzonder. De ernst van de geweldshandelingen en de gevolgen ervan voor twee slachtoffers maken dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vorderingen benadeelde partijen

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in de strafzaak gevoegd als benadeelde partijen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de benadeelde partijen ter compensatie van materiële en immateriële schade hebben gevorderd dient te worden toegewezen en dat ter zake daarvan schadevergoedingsmaatregelen dienen te worden opgelegd.
Namens de verdachte is aangevoerd dat hij niet strafrechtelijk aansprakelijk is voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ten laste gelegde) en de vorderingen dienen te worden afgewezen.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan. Hij heeft daarmee onrechtmatig gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is jegens de benadeelde partijen gehouden tot vergoeding van de daaruit rechtstreeks voortvloeiende schade.
-
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.669,00, bestaande uit € 3.669,00 aan materiele schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) heeft betwist, gaat het hof uit van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten. De vordering komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal derhalve worden toegewezen.
Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
-
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 920,00, bestaande uit € 370,00 aan materiele schade en € 550,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Nu de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) heeft betwist, gaat het hof uit van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten. De vordering komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal derhalve worden toegewezen.
Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.669,00 (zevenduizend zeshonderdnegenenzestig euro) bestaande uit € 3.669,00 (drieduizend zeshonderdnegenenzestig euro) materiële schade en
€ 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.669,00 (zevenduizend zeshonderdnegenenzestig euro) bestaande uit € 3.669,00 (drieduizend zeshonderdnegenenzestig euro) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
73 (drieënzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
2 maart 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 920,00 (negenhonderdtwintig euro) bestaande uit € 370,00 (driehonderdzeventig euro) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 920,00 (negenhonderdtwintig euro) bestaande uit € 370,00 (driehonderdzeventig euro) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
2 maart 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 augustus 2019.