ECLI:NL:GHAMS:2019:2832

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
23-003270-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake woninginbraak met persoonlijke omstandigheden en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 6 september 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1973, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en had zich opnieuw schuldig gemaakt aan woninginbraak. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn verslavingsgeschiedenis en recente klinische opname. De advocaat-generaal had een taakstraf van 120 uren gevorderd, maar het hof besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder behandeling en toezicht door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd gedeeltelijk toegewezen. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met aanpassing van de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd houden aan de aanwijzingen van de reclassering en kan bij niet-naleving geconfronteerd worden met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003270-17
Datum uitspraak: 31 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis
van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 september 2017 in de strafzaak onder
de parketnummers 15-800224-17 en 15-810293-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behoudens de strafoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft - kort weergegeven - de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest.
Met de advocaat-generaal heeft de raadsman verzocht dat de verdachte zal worden veroordeeld
tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Bovendien veroorzaken woninginbraken maatschappelijke onrust en brengen zij bij veel mensen een groot gevoel van onveiligheid teweeg.
Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2019 is hij
eerder vele malen onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Uit het reclasseringsrapport van 3 juni 2019 blijkt dat de verdachte ernstig is getraumatiseerd en mede daardoor een uitgebreide verslavingsgeschiedenis kent. Het middelengebruik van de verdachte leidt
tot financiële problemen en de daarmee gepaard gaande vermogensdelicten. De verdachte heeft zijn klinische opname op 29 mei 2019 afgerond en is vooralsnog abstinent geraakt van verdovende middelen. De verdachte komt in aanmerking voor een zogenoemde verdienwoning en verblijft ter overbrugging bij Exodus in Groningen. Sinds enkele jaren wordt de verdachte ambulant behandeld.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat het erop lijkt dat bij de verdachte een ontwikkeling ten goede
gaande is en het hof acht de kans groot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf leidt tot een terugval van de verdachte met alle ook voor de samenleving mogelijke gevolgen van. Derhalve zal het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, om de ingeslagen weg te bestendigen en, als stok achter de deur, de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering
tot schadevergoeding ten bedrage van € 500,00 wegens immateriële schade en € 545,45 wegens proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00 voor immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg
van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die door de verdediging niet weersproken schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met een proeftijd van drie jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal vordert de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straf, in de vorm van een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis.
Met de raadsman acht het hof termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van
het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het arrest meldt bij Reclassering Nederland in Alkmaar bij mevrouw [naam], [adres 2]. Hierna is de veroordeelde verplicht zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering,
zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van het forensisch ACT van de GGZ NHN in Heiloo. De veroordeelde werkt zowel mee aan de ambulante behandeling als
de poliklinische behandeling. Indien de reclassering dit noodzakelijk acht, zal de veroordeelde zich onder behandeling stellen van een kortdurende klinische opname, voor de duur van maximaal zeven weken;
  • zodra deze mogelijkheid zich voordoet of noodzakelijk is, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dit nodig acht;
  • zal meewerken aan de controle op middelengebruik, als de reclassering dit nodig acht. Als blijkt dat de veroordeelde zich dient te laten behandelen voor middelenproblematiek, is hij verplicht hieraan mee te werken.
De veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 mei 2017.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 9 juni 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 juni 2016, parketnummer 15-810293-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met een proeftijd van drie jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 juli 2019.
mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]