ECLI:NL:GHAMS:2019:2830

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
23-000463-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan diefstal van bouwmaterialen door middel van inklimming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van medeplichtigheid aan diefstal van bouwmaterialen op een bouwterrein in Heemstede op 30 oktober 2018. De tenlastelegging omvatte zowel een primaire als een subsidiaire beschuldiging, waarbij de verdachte werd verweten dat hij op de uitkijk stond en de auto verzorgde waarmee de gestolen goederen zouden worden vervoerd. Tijdens de zitting op 17 juli 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof oordeelde dat de primaire beschuldiging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard. Het hof concludeerde dat de verdachte medeplichtig was aan de diefstal, omdat hij wist dat de medeverdachte een diefstal wilde plegen en hem daarbij hielp. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een alternatief van 40 dagen hechtenis, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000463-19
Datum uitspraak: 31 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen
het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2019 in de strafzaak
onder parketnummer 15-214652-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
van 17 juli 2019.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 30 oktober 2018 te Heemstede, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid bouwmateriaal, waaronder een of meer zwerfkasten, een of meer spuitbussen purschuim, een of meer dozen met schroeven en/of een of meer kabels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van inklimming;
subsidiair
[medeverdachte], althans een persoon op of omstreeks 30 oktober 2018 te Heemstede, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid bouwmateriaal, waaronder een of meer zwerfkasten, een of meer spuitbussen purschuim, een of meer dozen met schroeven en/of een of meer kabels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, waarbij die [medeverdachte] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan en/of de auto te verzorgen waarmee de gestolen goederen zouden worden vervoerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair[medeverdachte] op 30 oktober 2018 te Heemstede, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen bouwmateriaal, waaronder zwerfkasten, spuitbussen purschuim, dozen met schroeven en kabels die aan [benadeelde] toebehoorden, waarbij die [medeverdachte] zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan en de auto te verzorgen waarmee de gestolen goederen zouden worden vervoerd.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan diefstal van bouwmaterialen op een bouwterrein. De medeplichtigheid van de verdachte aan deze diefstal bestond er uit [medeverdachte] naar het bouwterrein te rijden terwijl hij wist dat die [medeverdachte] een diefstal wilde gaan plegen, om vervolgens aldaar op de uitkijk te gaan staan. De verdachte was tevens bereid met zijn auto de door [medeverdachte] weg te nemen goederen te vervoeren. Een dergelijke diefstal, waaraan de verdachte medeplichtig is geweest, is een ergerlijk feit vanwege het ontbreken van respect voor de eigendommen van anderen. Het feit levert bovendien ernstige hinder op bij de werkzaamheden op het betreffende bouwterrein.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juli 2019 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 48, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. S. Clement en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 juli 2019.
mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]