In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van medeplichtigheid aan diefstal van bouwmaterialen op een bouwterrein in Heemstede op 30 oktober 2018. De tenlastelegging omvatte zowel een primaire als een subsidiaire beschuldiging, waarbij de verdachte werd verweten dat hij op de uitkijk stond en de auto verzorgde waarmee de gestolen goederen zouden worden vervoerd. Tijdens de zitting op 17 juli 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. Het hof oordeelde dat de primaire beschuldiging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde werd wel bewezen verklaard. Het hof concludeerde dat de verdachte medeplichtig was aan de diefstal, omdat hij wist dat de medeverdachte een diefstal wilde plegen en hem daarbij hielp. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een alternatief van 40 dagen hechtenis, en het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter.