ECLI:NL:GHAMS:2019:2777

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
23/004016-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake diefstal met valse sleutel door minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was beschuldigd van diefstal uit een woning in Weesp op 10 oktober 2017, waarbij hij samen met anderen goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten heeft gewogen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was, omdat hij niet kon aantonen dat hij geen opzet had om te stelen. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met 50 uren voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het meewerken aan hulpverlening en schoolgang. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004016-18
datum uitspraak: 23 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-133027-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2017 te Weesp, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] , goederen (te weten diverse laptops, sieraden, telefoons, een PlayStation, een luidspreker en/of kledingstukken), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval door middel van een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet is/zijn/was/waren gerechtigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu het oogmerk van de wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. De verdachte was volgens de raadsvrouw in de veronderstelling dat hij in de betreffende woning spullen ging ophalen voor [naam 1] (verder: [naam 1] ). De verdachte zou geen wetenschap hebben gehad van de intenties van [naam 1] .
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De medeverdachte [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) heeft –kort samengevat– verklaard dat hij samen met de verdachte en [naam 1] naar Weesp is gegaan. De vriend van de verdachte (
het hof begrijpt: [naam 1]) heeft tegen [medeverdachte] en de verdachte gezegd dat zij naar een flatwoning gingen van een jongen met wie [naam 1] ruzie had gehad (
het hof begrijpt: [naam 2]). [medeverdachte] en de verdachte hebben gewacht totdat [naam 1] samen met [naam 2] bij de flat wegliep. [naam 1] had tegen [medeverdachte] verteld dat de sleutel van de betreffende flat woning in de plantenbak lag. Toen enkele bewoners naar buiten liepen, zijn hij en de verdachte de centrale hal van de flat binnen gelopen. [medeverdachte] heeft vervolgens de huissleutel uit de plantenbak gehaald en hij is samen met de verdachte het huis binnengetreden. [medeverdachte] heeft een JBL geluidsbox meegenomen.
Deze verklaring van de medeverdachte acht het hof geloofwaardig, terwijl die ook wordt ondersteund door de camerabeelden zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 37 van het dossier. Daaruit blijkt immers dat [medeverdachte] en de verdachte kort na het weglopen met [naam 1] en [naam 2] terugkeren naar het flatgebouw van [naam 2] en dat eerst de verdachte en daarna ook [medeverdachte] het flatgebouw ingaan. De verklaring van [medeverdachte] vindt voorts steun in de verklaring van de getuige [naam 2] . Een en ander maakt dat het hof ook geloof hecht aan de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, namelijk dat [naam 1] heeft bedacht om in te breken, maar zelf niet wilde omdat hij dan herkend zou worden en dat de verdachte een Playstation en een jack uit de woning heeft meegenomen en [medeverdachte] twee laptops. Het jack is evenals de huissleutel van de woning van aangeefster later bij de verdachte in zijn woning aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep dat hij enkel spullen ging ophalen voor [naam 1] zonder besef te hebben dat dit neerkwam op stelen, niet geloofwaardig. Daar komt bij dat de bewezenverklaring van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet wordt uitgesloten enkel doordat de verdachte meende dat de in de bewezenverklaring bedoelde zaken "feitelijk aan [naam 1] toebehoorden". Ook indien wordt verondersteld dat [naam 1] recht zou hebben gehad op bepaalde goederen in de woning, dan nog zien de hiervoor weergegeven gedragingen naar hun de uiterlijke verschijningsvorm evident op een oogmerk om zich goederen wederrechtelijk toe te eigenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2017 te Weesp tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de [adres 2] , goederen (te weten laptops, telefoons, een PlayStation, een luidspreker en kledingstukken), toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. De kinderrechter heeft aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden verbonden dat de verdachte zich meldt bij jeugdreclassering, meewerkt aan hulpverlening van Terminal 18 en naar school gaat volgens het rooster.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt met de opvoedpoli, de totstandkoming van een normale schoolgang en een IFA coach.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning door middel van een valse sleutel. De verdachte heeft zonder toestemming een woning betreden en heeft diverse goederen meegenomen uit deze woning. De verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. Bovendien is diefstal een ergerlijk feit dat gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Zoals blijkt uit de een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 17 april 2019 is de verdachte op 15 mei 2018 veroordeeld inzake mishandeling. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor diefstal. Het hof zal bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd om aan een eventuele straf een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden te verbinden, gelet op de persoon van de verdachte en de ontwikkelingen op het gebied van zijn schoolgang. Uit het onderzoek van de Raad van 2 november 2018 blijkt ook dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de verdachte. De Raad adviseert als bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen: het meewerken aan de opvoedpoli, aan een totstandbrenging van een schoolgang en aan begeleiding door een IFA-coach, waarbij de voorkeur uitgaat naar een mannelijke coach omdat die naar verwachting, ook van moeder, een goede invloed op de verdachte zal hebben.
Bij het opleggen van de straf heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met zijn jonge leeftijd ten tijde van de diefstal, de verdachte was ten tijde van het feit nét 14 jaar oud. Ter terechtzitting in hoger beroep is tevens naar voren gekomen dat de verdachte een beïnvloedbare jongen is die zich snel afgewezen voelt en moeite heeft om de gevolgen van zijn handelen in te zien. Mede gelet op het advies van de Raad is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is dat de verdachte hulp wordt geboden op verschillende leefgebieden, waarbij het ook rekening zal houden met de voorkeur voor een mannelijke coach.
Gelet op het vorengaande ziet het hof redenen om een iets groter deel van de in eerste aanleg opgelegde werkstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof acht oplegging van een deels voorwaardelijke werkstraf met de bijzondere voorwaarden voor de na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00 bestaande uit € 100,00 euro materiële schade en € 300,00 euro immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00, bestaande uit € 50,00 materiële schade en € 150,00 euro immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schade gevorderd omdat zij tijd heeft besteed aan het afwikkelen van de zaak, zoals het doen van aangifte en het inschakelen van de verzekering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de schadepost thans onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek zou vergen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd omdat er naast het verdriet en de boosheid die zij als gevolg van de inbraak heeft ervaren onder andere ook laptops uit haar woning zijn weggenomen waarop voor haar belangrijke films en foto’s waren opgeslagen. De benadeelde partij heeft in haar vordering benadrukt dat het feit dat zij niet meer beschikt over deze bestanden haar emotioneel gezien veel doet.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Deze rechtstreekse immateriële schade bestaat uit het onvervangbare verlies van dierbare foto’s en films. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde meewerkt aan een totstandbrenging van een hernieuwde schoolgang.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde meewerkt aan de Intensieve Forensische Aanpak (IFA), waarbij de begeleiding voor zover mogelijk plaatsvindt door een mannelijke coach.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde meewerkt aan behandeling bij de opvoedpoli, zolang deze dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2019.
[…]