ECLI:NL:GHAMS:2019:2774

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
23/000579-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep met betrekking tot jeugdstrafrecht en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2019. De zaak betreft een jeugdstrafrechtelijke kwestie waarbij de verdachte, geboren in 2001, in hoger beroep is gegaan tegen een eerder vonnis. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft bewijsmiddel 4 terzijde gesteld en de verklaring van de verdachte in hoger beroep toegevoegd aan de bewijsmiddelen. De advocaat-generaal heeft een beslaglijst overgelegd en het hof heeft gelast dat de inbeslaggenomen telefoon aan de rechthebbende wordt teruggegeven.

De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij opnieuw een vordering ingediend voor het oorspronkelijke bedrag van € 1.660,00. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij geen materiële schade heeft geleden, aangezien hij al een schadevergoeding van zijn verzekeringsmaatschappij heeft ontvangen. Echter, het hof heeft wel termen aanwezig geacht voor vergoeding van immateriële schade, gezien de ernst van de normschending en de gevolgen voor het slachtoffer. Het hof heeft de immateriële schade vastgesteld op € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen en de verdachte verplicht om een bedrag van € 250,00 te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de aanvangsdatum van de wettelijke rente vastgesteld op 30 maart 2018. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000579-19
datum uitspraak: 23 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-684264-18 (zaak A) en 13-129548-18 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam] en de schadevergoedingsmaatregel -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof bewijsmiddel 4 formeel ter zijde stelt, de verklaring van de verdachte zoals hij deze heeft afgelegd in hoger beroep zal toevoegen aan de bewijsmiddelen en een beslissing neemt ten aanzien van het beslag.

Bewijsmiddelen (zaak A)

Het hof stelt bewijsmiddel 4 zoals opgenomen in de aanvulling verkort vonnis terzijde.
Het hof voegt toe als bewijsmiddel de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2019, inhoudende –zakelijk weergegeven -:
Ik ben het inmiddels eens met de veroordeling voor de feiten waarvan ik word beschuldigd. Ik beken deze feiten.

Beslag (zaak A)

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beslaglijst overgelegd en gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon zal worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Ten tijde van de zitting in eerste aanleg was niet bekend waar de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon zich bevond. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 april 2019 blijkt dat de telefoon zich in het magazijn van Domeinen bevindt.
Het hof gelast de teruggave van de telefoon aan de rechthebbende.

Vordering van de benadeelde partij [naam] (zaak A)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.660,00, inhoudende € 160,00 aan materiële schade en € 1500,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 660,00, inhoudende €160,00 aan materiële schade en €500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreekse materiële schade heeft geleden. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij een schadevergoeding van € 550,00 heeft ontvangen van zijn verzekeringsmaatschappij voor zijn weggenomen telefoon. De verzekeringsmaatschappij heeft de dagwaarde van de telefoon klaarblijkelijk ingeschat op een bedrag van €550,00, hetgeen het hof als een redelijke inschatting voorkomt. Het hof is van oordeel dat gelet op die dagwaarde van de telefoon en de vergoeding die de benadeelde partij al heeft ontvangen, de benadeelde partij geen materiële schade meer heeft en de verdachte niet tot vergoeding van die materiële schade aan hem is gehouden zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Het hof acht in onderhavig zaak termen aanwezig voor vergoeding van de gevorderde immateriële schade, in verband met de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat het gaat om afpersing van een telefoon op klaarlichte dag waarbij het slachtoffer door een groep jongeren is achtervolgd en vervolgens is klem gezet bij een lift van de flat waarin hij woont. Uit de vordering van de benadeelde partij volgt dat hij is getraumatiseerd en steeds denk aan het voorval. Hij heeft bijna vier weken binnen gezeten na het incident. De benadeelde partij heeft voor zijn problemen hulp gezocht bij een psycholoog.
Het hof zal de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,00. Het hof zal dit bedrag toewijzen en vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De overige gevorderde immateriële schade zal worden afgewezen, ook omdat de vordering van de benadeelde partij deels betrekking heeft op de gevolgen die het incident heeft gehad voor zijn moeder, hetgeen in dit verband zonder nadere motivering niet als schade van de benadeelde partij valt aan te merken. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van de overige gevorderde schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam] en doet in zoverre opnieuw recht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 zaktelefoon (zwart) IPhone 7 (goednummer 5551646).
Vordering van de benadeelde partij [naam]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] ter zake van het onder 1 primair (zaak A) bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam], ter zake van het onder 1 primair (zaak A) bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 maart 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2019.
[.............]
.