ECLI:NL:GHAMS:2019:2672

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
200.215.438/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijslevering en veilingstopzetting tussen appellant en Deutsche Bank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Deutsche Bank, waarbij de appellant in eerste aanleg niet in het gelijk is gesteld. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 28 augustus 2018. In dat tussenarrest werd [appellant] toegelaten tot bewijslevering. De appellant heeft getuigenverklaringen van [X] en zichzelf ingediend, waarin hij stelt dat [X] namens Deutsche Bank heeft gezegd dat de veiling niet door zou gaan als hij € 20.000,- zou betalen. De getuige [X] heeft echter verklaard dat zij nooit een dergelijk voorstel heeft gedaan en dat de veilingprocedure al was gestart, waardoor kosten waren gemaakt. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de stelling van [appellant] niet bewezen is. De appellant heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn claim te onderbouwen. Het hof heeft daarom het vonnis van de eerste rechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de noodzaak voor duidelijke afspraken in financiële transacties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.215.438/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C13/613308 / HA ZA 16/794
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juli 2019
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
DEUTSCHE BANK AG,
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland), als rechtsopvolger van Deutsche Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.C. Netten te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna opnieuw [appellant] en Deutsche Bank genoemd.
Bij tussenarrest van 28 augustus 2018 heeft het hof [appellant] toegelaten tot bewijslevering.
[appellant] heeft [X] en zich zelf als getuige laten verhoren.
[appellant] heeft na het getuigenverhoor een memorie na enquête met producties, ingediend. Deutsche Bank heeft een memorie van antwoord na enquête ingediend. Daarop hebben partijen arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

3.1.
Het hof heeft [appellant] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [X] hem namens Deutsche Bank meedeelde dat de veiling niet door zou gaan indien hij € 20.000,-- zou betalen.
3.2.
[X] heeft als getuige verklaard:
Ik werkte in de periode dat deze zaak speelde bij Lindorff. Dit dossier was aan ons overgedragen door de Deutsche Bank en ik was de behandelaar. Het krediet van [appellant] is opgezegd omdat hij zijn verplichtingen niet nakwam, dat gebeurde in augustus 2012. Na opzegging kreeg [appellant] twee weken om te betalen, maar dat is niet gebeurd. Ik had wel contact met [appellant] en ook met een door hem ingeschakelde tussenpersoon. Ik merk daarbij op dat het regelmatig voorkwam dat er een nieuwe tussenpersoon verscheen. [appellant] bood aanvankelijk aan dat hij zijn schuld binnen vier maanden volledig zou aflossen, maar die vier maanden gingen voorbij zonder aflossing van zijn schuld. Ik heb hem meermalen uitstel verleend, nadat hij mij vertelde dat hij meer tijd nodig had. Soms werd door [appellant] wel een klein gedeelte afgelost, maar dat was niet voldoende en ik moest er iedere keer weer opnieuw achteraan. Op die manier heb ik meermalen geprobeerd het probleem op te lossen, maar dat lukte niet. De gemeente had al in 2012 beslag gelegd op de onroerende zaak van [appellant] , waar ook de Deutsche Bank een hypotheekrecht op had. Uiteindelijk wilde de gemeente overgaan tot het executeren van de onroerende zaak. Dit wilde ik niet laten gebeuren, omdat wij dan de regie over de zaak kwijt zouden zijn. Dit leidde er toe dat Deutsche Bank in mei 2014 het hypothecaire onderpand is gaan uitwinnen.
Op uw vraag antwoord ik dat ik nooit aan [appellant] het voorstel heb gedaan dat de aangekondigde veiling niet door zou gaan als hij € 20.000,- zou betalen. Een dergelijk voorstel zou ik in zo’n situatie nooit doen, er zijn dan kosten gemaakt en een veiling zouden wij alleen afblazen als volledige betaling van de schuld zou worden gedaan en ook alle in verband met de voorbereiding voor de veilig gemaakte kosten zouden worden betaald. Ik heb in mijn aantekeningen over deze zaak ook nog nagelezen dat een dergelijk voorstel nooit is gedaan en dat aan [appellant] steeds is voorgehouden dat hij alles, dat wil zeggen zijn hele schuld, en de kosten zou moeten betalen.
Op de vragen van mr. Jaasma antwoord ik als volgt:
Telefoongesprekken met Lindorff worden voor zover ik weet niet altijd opgenomen en als een gesprek wordt opgenomen weet ik niet hoe lang dit bewaard wordt. U houdt mij voor dat er op enig moment een voorstel door een advocaat is gedaan. Dat is juist, maar dat voorstel was niet voldoende en is dus afgewezen.
U houdt mij voor dat er in een eerder stadium wel degelijk een veiling is afgeblazen zonder dat de schuld en alle andere kosten betaald werden. Het is juist dat ik op een eerder moment aan [appellant] heb voorgehouden dat er een veiling zou worden gehouden. Ik heb destijds ook bij de notaris geïnformeerd op welke datum dat zou kunnen. Daar is het echter bij gebleven, omdat [appellant] aanstuurde op uitstel. Ik heb dat in die situatie verleend omdat de veiling toen nog niet daadwerkelijk was opgestart en de daarmee samenhangende kosten ook nog niet waren gemaakt. Dat was in 2014 anders.
U vraagt mij hoe ik kan verklaren dat [appellant] in maart 2014 € 20.000,- heeft overgemaakt. Ik denk dat [appellant] dat geld betaald heeft omdat hij hoopte dat er dan geen veiling zou volgen. Op dat moment had [appellant] geen concreet voorstel gedaan en ook niet toegelicht hoe hij zijn problemen zou kunnen oplossen. Hij had wel laten weten dat hij meer onroerend goed had, maar hij heeft daarover geen concrete gegevens verschaft. Voor ons was dat alles dus onvoldoende.
U vraagt of het mogelijk was dat ik in de periode waarin dit speelde op vakantie was. Ik weet dat niet, ik denk dat ik al in februari op vakantie was. Bij afwezigheid kan een vervanger altijd in het dossier terugvinden wat de situatie is.
3.3.
[appellant] heeft als getuige verklaard:
Nadat Lindorff mijn zaak was gaan behandelen had ik contact met mevrouw [X] van Lindorff via de telefoon en anderen onderhielden voor mij het contact via e-mail. In de gesprekken met [X] heb ik haar verteld dat ik mijn schuld zou kunnen betalen als de onteigeningszaak met de gemeente rond zou zijn of als ik mijn andere bezittingen uit mijn onderneming en privé zou verkopen. Met de gemeente kwam ik er niet uit, maar er waren wel onderhandelingen over de verkoop van een drietal percelen. Op een bepaald moment heeft mijn advocaat aan [X] het voorstel gedaan dat ik € 20.000,- zou betalen en vervolgens € 5.000,- per maand. Dit voorstel heeft [X] afgewezen. Ik heb [X] toen gebeld en zij vertelde mij dat zij meer concrete gegevens nodig had. Ik heb haar toen verteld over mijn bezittingen en de waarde daarvan en dat ik bezig was te verkopen. Ik heb haar ook geïnformeerd dat ik een klant had die met mij over de genoemde percelen een koop wilde sluiten. Ik heb u verklaard dat [X] daarvan iets op papier wilde zien, maar daarmee bedoel ik bij nader inzien dat zij een betaling wilde zien. Ik heb haar vervolgens verteld dat ik op korte termijn uit de transactie van de percelen een aanbetaling zou krijgen. [X] heeft toen gezegd: als u € 20.000,- aanbetaalt en vervolgens € 40.000,- betaalt uit de overdracht van de percelen en dan € 5.000,- per maand, zal de veiling worden stopgezet. Ik heb vervolgens de € 20.000,- betaald, maar toen ik contact opnam met Lindorff bleek dat [X] op vakantie was en dat een collega het dossier niet zou behandelen omdat het persoonsgebonden was. Ik heb het nog een tweede keer geprobeerd en ik kreeg toen te horen dat ik moest wachten totdat [X] terug was. Ik heb zelfs nog geprobeerd om met de bank te bellen, maar zij verwezen mij naar Lindorff. Ondertussen naderde de datum van de veiling en toen [X] terugkwam van haar vakantie kreeg ik te horen dat de veiling zou doorgaan. Op uw vraagt antwoord ik dat die € 40.000,- die ik via de notaris uit de verkoop van de percelen zou krijgen, niet aan Lindorff is betaald omdat ik dit geld pas ontving na de veiling. [X] heeft mij nog voorgehouden dat de bank niet zou gunnen als de veiling ten minste zou opbrengen wat de gemeente voor de veiling had geboden. Ook zou ik inspraak hebben bij de gunning. Met mevrouw [X] heb ik niet besproken wanneer de € 40.000,- zou worden betaald, over de € 20.000,- hadden we afgesproken dat deze nog in dezelfde week zou worden betaald. Daarna zouden verdere afspraken worden gemaakt.
3.4.
Het hof overweegt over deze verklaringen het volgende.
[X] heeft als getuige uitdrukkelijk verklaard dat zij niet heeft toegezegd dat de veiling zou worden stopgezet als € 20.000,-- zou worden betaald. Zij heeft bovendien toegelicht dat zij dat in een dergelijke situatie nooit zou doen, omdat de veilingprocedure al was gestart en daardoor kosten waren ontstaan, en bovendien omdat [appellant] geen concreet voorstel had gedaan voor de betaling van zijn gehele schuld.
[appellant] heeft zelf als getuige verklaard dat [X] heeft toegezegd dat de veiling zou worden stopgezet indien € 20.000,-- en bovendien € 40.000,-- uit de opbrengst van andere percelen alsmede € 5.000,-- per maand zou worden betaald. Die verklaring wijkt af van de te bewijzen stelling dat [X] de veiling zou stoppen als € 20.000,-- zou worden betaald. [appellant] heeft daarover als getuige desgevraagd gezegd dat er geen afspraak zou zijn over het moment waarop (vervolgens) het bedrag van € 40.000,-- zou moeten worden betaald. Ook als de verklaring van [appellant] zo wordt opgevat dat de veiling niettemin reeds zou worden stopgezet als € 20.000,-- zou worden betaald, acht het hof die verklaring onvoldoende. Allereerst wordt deze partijverklaring niet door ander bewijs gesteund en bovendien staat deze tegenover de uitdrukkelijke verklaring van [X] . Bovendien acht het hof niet geloofwaardig dat, nadat er al veilingkosten waren gemaakt, de veiling zou worden stopgezet na betaling van slechts een klein deel van de schuld en zonder een duidelijke afspraak over het tijdstip van de verdere betalingen, waarvan volgens [appellant] sprake was. Om deze redenen kan de verklaring van [appellant] onvoldoende bijdragen aan het te leveren bewijs.
3.5.
De door [appellant] nog overgelegde producties brengen het hof niet tot een andere conclusie. Het hof acht aldus de stelling van [appellant] , dat [X] hem namens Deutsche Bank meedeelde dat de veiling niet door zou gaan indien hij € 20.000,-- zou betalen, niet bewezen.
3.6.
Een en ander leidt tot de conclusie dat ook de derde grief van [appellant] faalt. Het vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal worden verwezen in de proceskosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Deutsche Bank begroot op € 716,-- aan verschotten en € 3.222,-- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.C. Toorman en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.