Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[51 andere appellanten]
1.DE GEMEENTE AMSTERDAM,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
interim measurete nemen om de ontruiming van het ADM-terrein tegen te houden. Uit een brief van 12 december 2018 van het EHRM blijkt dat dit verzoek niet is toegewezen.
interim measurete nemen onder meer strekkende tot het tegenhouden van de ontruiming van het ADM-terrein.
interim measureherhaald en aangevuld, aldus:
interim measuresvan het VN-mensenrechtencomité van 26 en 28 december 2018 en dat zij op die grond niet tot ontruiming van het ADM-terrein over mag gaan. Voor zover de Gemeente desondanks tot ontruiming mocht overgaan, heeft mr. Tamas verzocht hem daarvan onverwijld en tijdig te verwittigen.
interim measuregevraagd, gericht op terugkeer naar het ADM-terrein.
3.Beoordeling
interim measurevan het VN-mensenrechtencomité stond niet in de weg aan de ontruiming van het ADM-terrein. De Gemeente heeft de slibvelden ter beschikking gesteld aan [appellanten] als tijdelijke alternatieve plek voor bewoning. Van gedwongen verplaatsing van [appellanten] naar de slibvelden als terrein dat niet voldoet aan de internationale standaarden is geen sprake. Niet aannemelijk is dat de Gemeente misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om het besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang te effectueren. Op grond van de uitspraken van het hof en de ABRvS was zij jegens de eigenaren gehouden tot ontruiming van het ADM-terrein over te gaan en niet verplicht (de uitslag van) het kort geding af te wachten. Het niet vooraf meedelen van het exacte tijdstip van de ontruiming valt te rechtvaardigen uit oogpunt van openbare orde (het mogelijke verzet van een grote groep personen tegen de ontruiming). Dat de ontruiming gepaard is gegaan met vernielingen van zowel de eigendommen van [appellanten] als van de culturele infrastructuur – volgens de Gemeente door de eigenaren nadat het terrein aan hen was overgedragen – duidt vooralsnog niet op misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de Gemeente. Onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de Gemeente verantwoordelijk is voor de vernielingen. De voorzieningenrechter heeft de subsidiaire vordering (iii) afgewezen omdat geen daartoe strekkende rechtsplicht bestaat van de Gemeente of de Staat en niet is gesteld of gebleken dat een ander aan het ADM-gelijkwaardig terrein beschikbaar is.
de grieven I tot en met Vbetogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter hun stellingen onvolledig en onjuist heeft weergegeven. Deze grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het is aan de rechter om de processtukken uit te leggen en de stellingen van een partij weer te geven zoals hem geraden voorkomt; de rechter kan er zelfs voor kiezen deze helemaal niet apart weer te geven, zolang de voor de beslissing van belang zijnde stellingen maar worden behandeld in de inhoudelijke overwegingen.
grief VIIIonder meer tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter die tot de conclusie hebben geleid dat de Gemeente en de Staat het internationale recht niet hebben geschonden. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellanten] stellen zich in de kern op het standpunt dat niet naleving van een
interim measurehet klachtrecht op grond van het Facultatieve Protocol I bij het IVBPR en de behandeling van de zaak door het VN-mensenrechtencomité frustreert en de
viewsvan het comité nutteloos maken. Als een staat de naleving van een
interim measureniet garandeert en daardoor de mogelijkheid van onherstelbare schade voor klagers tijdens een procedure bij het VN-mensenrechtencomité niet afwendt, dient de rechter dat te doen. De materiële argumenten van de Staat en de Gemeente doen er in dit stadium volgens [appellanten] dan ook niet meer toe. Het is niet aan de rechter om te toetsen of de
interim measureal dan niet terecht is en ook de afstemmingsregel verliest daarom zijn betekenis. De voorzieningenrechter had zich op grond van de artikelen 26 en 27 van het Weens Verdragenverdrag moeten richten naar de
interim measure, aldus nog steeds [appellanten]
interim measureis afgegeven op grond van een
ex parteverzoek, waarbij de Gemeente noch de Staat is gehoord, en waarbij de argumenten van de Staat, zoals verwoord in haar e-mail van 31 december 2018 niet zijn meegenomen;
viewvan het VN-mensenrechtencomité niet een voor een aangesloten Staat bindend besluit is, laat staan dat een daaraan voorafgaande
interim measuredat is;
interim measureniet direct is gebaseerd op het IVBPR, maar op de
rules of procedurevan het VN-mensenrechtencomité, zodat het Weens Verdragenverdrag niet van toepassing is;
interim measurekan worden afgeleid dat deze niet ziet op de ontruiming
vanhet ADM-terrein, maar op de ontruiming
naareen plaats waarvan de condities niet aan de internationale standaarden voldoen.
interim measurevan het VN-mensenrechtencomité is niet direct gebaseerd op het Facultatieve Protocol I bij het IVBPR; aan dit protocol kan de toepasselijkheid van het Weens Verdragenverdrag dus evenmin worden ontleend;
interim measurevan het VN-mensenrechtencomité betekent niet dat hij daartoe verplicht is;
interim measureniet betekent dat al een standpunt is ingenomen over (de ontvankelijkheid van) de klacht en ook uit de brieven van 28 december 2018 en 14 januari 2019 volgt dat daaraan geen inhoudelijk standpunt van het comité ten grondslag ligt; de
interim measurebevat dan ook geen constatering van het comité dat de condities op de slibvelden niet voldoen aan de internationale standaarden;
interim measurekan niet worden afgeleid dat deze is gericht op het tegenhouden van de ontruiming van het ADM-terrein;
interim measurete treffen, gericht op terugkeer naar het ADM-terrein, is niet gehonoreerd;
interim measureniet in de weg stond aan de ontruiming van het ADM-terrein.
de grieven VII en IX tot en met XIde hiervoor verworpen stellingen tot uitgangspunt nemen delen zij het lot van de grieven VI en VIII. Naar aanleiding van die grieven wordt ten slotte het volgende overwogen.
grief IXstellen [appellanten] ook in hoger beroep aan de orde dat de Gemeente misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid het besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang te effectueren. Deze stellingen kunnen [appellanten] niet baten. De overwegingen van de voorzieningenrechter zijn juist en het hof neemt deze over en maakt deze tot de zijne. De voorzieningenrechter diende haar beslissing af te stemmen op de uitspraken van het hof en de ABRvS van 25 juli 2017 respectievelijk 25 juli 2018, gewezen in de bodemprocedures. Op grond van deze uitspraken moest de Gemeente jegens de eigenaren overgaan tot ontruiming van het ADM-terrein. Het gebruik van dat terrein is vanaf de aanvang wederrechtelijk geweest; daaraan is inherent dat het gebruik van het ADM-terrein eindig zou zijn. Dat de ontruiming daadwerkelijk aanstaande was wisten [appellanten] sinds de uitspraak van het hof van 25 juli 2017 en de uitspraak van de ABRvS van 25 juli 2018. De Gemeente heeft na laatstgenoemde uitspraak bij herhaling te kennen gegeven dat de gebruikers en bewoners het gebruik van het ADM-terrein uiterlijk op 25 december 2018 dienden te staken. Vervolgens heeft de Gemeente nog twee weken laten verstrijken voordat zij is overgegaan tot effectuering van de last onder bestuursdwang. Misbruik van bevoegdheid kan niet worden gebaseerd op de omstandigheid dat de Gemeente de precieze datum van ontruiming niet van tevoren wilde mededelen. De voorzieningenrechter heeft in dit verband terecht het belang van de openbare orde in haar overwegingen betrokken. De voorzieningenrechter heeft eveneens terecht overwogen dat de Gemeente de uitslag van het kort geding niet behoefde af te wachten met het oog op de twee uitspraken in de gevoerde bodemprocedures. Tegenover de betwisting daarvan door de Gemeente, hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat de Gemeente verantwoordelijk is voor de vernielingen van hun eigendommen en de culturele infrastructuur op het ADM-terrein, zodat reeds daarom ook in zoverre niet kan worden gesproken van misbruik van bevoegdheid.
grief VIIover de al dan niet volledige effectuering van de bestuursdwang en de al dan niet bestaande mogelijkheid van de Gemeente en de Staat om aan de vorderingen (i) en (ii) te voldoen, en
grief Xover de gestelde rechtsplicht van de Gemeente en de Staat, en
grief XIhebben gesteld dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen ordemaatregelen heeft getroffen voor de duur van het geding in eerste aanleg, is dat achterhaald. Uit het voorgaande volgt voorts dat geen grond bestond en bestaat een ordemaatregel of andere voorziening te treffen voor de duur van de
interim measureof de procedure bij het VN-mensenrechtencomité.