Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
PbEU2009, L 147 (EVEX-Verdrag/Verdrag van Lugano II, hierna: EVEX II). Dit verdrag is gesloten door de Europese Gemeenschap met enkele niet-EU-landen, waaronder Zwitserland, en is inhoudelijk afgestemd op de EU-regels betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken zoals die gelden tussen EU-landen, zoals laatstelijk vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking),
PbEU2012, L 351 (hierna: Verordening Brussel I-bis). Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) is bevoegd om uitspraak te doen over de uitleg van het EVEX II. Uitspraken van het HvJEU (waarvan enkele hierna ook zullen worden aangehaald) over de toepassing van bepalingen uit de Verordening Brussel I-bis, of voorgangers daarvan, zijn van overeenkomstige toepassing voor de uitleg van het EVEX II, omdat deze regelingen op parallelle wijze dienen te worden toegepast. Over de uitleg van de voor de beoordeling van de bevoegdheid relevante bepalingen uit het EVEX II zijn al verschillende arresten door het HvJEU gewezen. Gezien die uitleg is er voor het hof geen aanleiding om prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen.
Ten aanzien van de vorderingen tegen Wengernalpbahn staat tussen partijen onbetwist vast dat [geïntimeerde] een skipas heeft gekocht waarmee hij gebruik kon maken van de transport- en kabelbanen van Wengernalpbahn binnen het skigebied. Wengernalpbahn is de exploitant van het skigebied. Bij de bepaling van de bevoegdheid van de rechter dient aldus van een contractuele rechtsverhouding tussen [geïntimeerde] en Wengernalpbahn te worden uitgegaan. De bevoegdheid knoopt in dit geval niet aan bij eventuele verbintenissen uit onrechtmatige daad, omdat daarvoor vereist is dat de vorderingen jegens Wengernalpbahn geen enkel verband houden met een contractuele rechtsverhouding, welke situatie hier zich niet voordoet.
inNederland. Gezien de aard van haar activiteiten vinden deze uitsluitend in Zwitserland plaats.
De vraag is vervolgens of Wengernalpbahn haar commerciële activiteiten
richt opNederland of op meerdere staten, waaronder Nederland en dat de overeenkomst die [geïntimeerde] heeft gesloten onder die activiteiten valt, als bedoeld in artikel 15, lid 1, sub c EVEX II. In de bewoordingen “richten van een activiteit” op een verdragsstaat of meerdere verdragsstaten ligt volgens het HvJEU besloten dat de ondernemer actief overeenkomsten tracht te sluiten met consumenten uit die staat of staten. Er is dus een actief handelen van de ondernemer vereist, dat gericht is op en resulteert in de werving van klanten uit andere verdragsstaten. Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt dat de wil om activiteiten op bepaalde verdragsstaten te richten niet kan worden afgeleid uit reclame die op internet wordt gemaakt. Communicatie op internet heeft naar zijn aard een mondiaal bereik. Op grond van de enkele omstandigheid dat een ondernemer een internetsite heeft die ook door consumenten in het buitenland kan worden geraadpleegd, kan dus niet worden afgeleid dat de ondernemer zijn commerciële activiteiten actief richt op elke individuele verdragsstaat, waaronder Nederland. Als met artikel 15, lid 1, sub c EVEX II bedoeld was te bepalen dat het hebben van een internetsite waarmee de ondernemer toegankelijk is voor consumenten uit andere verdragsstaten voldoende is als aanknopingspunt voor de bevoegdheid van de rechter, dan was in artikel 15, lid 1, sub c niet als voorwaarde opgenomen dat het moet gaan om een activiteit die “gericht is op” een verdragsstaat, want dan was het enkel hebben van een internetsite al voldoende voor de bevoegdheid van de rechter. Bij de aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld of een activiteit “gericht is op” de verdragsstaat waar de consument woonplaats heeft, gaat het om elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in deze staat als klanten te winnen. (Vergelijk HvJEU 7 december 2010, ECLI:EU:C:2010:740, punt 53 tot en met 80).
De internetsite van Wengernalpbahn was te raadplegen in het Duits, Frans, Engels, Spaans en Chinees. Er was geen Nederlandse taalversie beschikbaar. De internetsite richtte zich aldus op een mondiaal publiek. Dit past ook bij de aard van de toeristische activiteiten die Wengernalpbahn aanbiedt. Die activiteiten kunnen in beginsel door een ieder worden uitgeoefend, ongeacht nationaliteit of staat van herkomst. Naar het oordeel van het hof zijn er geen aanwijzingen dat Wengernalpbahn via haar internetsite bewust aanstuurde op het sluiten van overeenkomsten met consumenten uit specifieke verdragsstaten, waaronder Nederland. De uitleg waarbij reeds sprake is van het richten van een activiteit op de staat waar de consument woonplaats heeft, wanneer een website zich richt op een mondiaal publiek, zou de betekenis van het vereiste „richt op die staat” zinledig maken. De slotsom is dat gezien de aard van de activiteiten die Wengernalpbahn ontplooit, de aard van de website en de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, er geen voldoende band met Nederland aanwezig is om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] de bijzondere bevoegdheidsregels van de consumentenovereenkomst ter beschikking dienen te staan.