In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de appellant, een gewezen verdachte, verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en een vergoeding voor rechtsbijstand op grond van artikel 591a Sv. De appellant had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 105,00 per dag voor de tijd die hij in verzekering was gesteld. Het hof overweegt dat artikel 89 Sv geen grondslag biedt voor schadevergoeding voor de tijd die een gewezen verdachte is opgehouden voor verhoor, tenzij de inverzekeringstelling langer dan 24 uur heeft geduurd of de nacht heeft omvat. In dit geval was de inverzekeringstelling minder dan 24 uur en omvatte deze niet de nacht, waardoor het hof geen schadevergoeding toekende.
Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand afgewezen. Het hof oordeelde dat de afwijzing van het verzoek ex artikel 89 Sv niet automatisch betekent dat ook het verzoek tot vergoeding van rechtsbijstand moet worden afgewezen. Echter, in dit geval was het voor de appellant, met een rechtsgeleerd advocaat, volstrekt duidelijk dat het verzoek zou worden afgewezen, waardoor het hof zich verenigde met de beschikking van de rechtbank.
Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de appellant. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.