ECLI:NL:GHAMS:2019:255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
001103-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 en 591a Sv in verband met inverzekeringstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de appellant, een gewezen verdachte, verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en een vergoeding voor rechtsbijstand op grond van artikel 591a Sv. De appellant had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 105,00 per dag voor de tijd die hij in verzekering was gesteld. Het hof overweegt dat artikel 89 Sv geen grondslag biedt voor schadevergoeding voor de tijd die een gewezen verdachte is opgehouden voor verhoor, tenzij de inverzekeringstelling langer dan 24 uur heeft geduurd of de nacht heeft omvat. In dit geval was de inverzekeringstelling minder dan 24 uur en omvatte deze niet de nacht, waardoor het hof geen schadevergoeding toekende.

Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand afgewezen. Het hof oordeelde dat de afwijzing van het verzoek ex artikel 89 Sv niet automatisch betekent dat ook het verzoek tot vergoeding van rechtsbijstand moet worden afgewezen. Echter, in dit geval was het voor de appellant, met een rechtsgeleerd advocaat, volstrekt duidelijk dat het verzoek zou worden afgewezen, waardoor het hof zich verenigde met de beschikking van de rechtbank.

Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de appellant. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummers: 001103-18 (89 Sv) en 001104-18 (591a Sv)
proces-verbaalnummer politie: PL1100-2018084352
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 2 juli 2018 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
mr. N.M. van Wersch, [adres].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv tot een bedrag van € 105,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek in eerste aanleg ten bedrage van € 280,00 en in hoger beroep vermeerderd met € 280,00.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 9 juli 2018 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer en heeft op 17 januari 2018 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Bij sepotbeslissing van de officier van justitie van 9 mei 2018 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank heeft het verzoek (buiten de zitting om) afgewezen.
Appellant is op 7 mei 2018 te 20.16 uur aangehouden. Op 8 mei 2018 te 14.21 uur is appellant in verzekering gesteld en diezelfde dag om 21.35 uur heengezonden.
Artikel 89 Sv geeft gezien de wettekst geen grondslag voor schadevergoeding als gevolg van de tijd die een gewezen verdachte is opgehouden voor verhoor.
Gelet op de afspraken binnen het LOVS wordt aan de gewezen verdachte die inverzekering is gesteld een vergoeding toegekend van € 105,00 per dag die in een politiecel is doorgebracht. In artikel 136, eerste lid, Sv is bepaald dat onder een dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. Om die reden wordt geen vergoeding toegekend indien de verzekering minder dan vierentwintig uren heeft geduurd. Dit is alleen anders indien de verzekering minder dan 24 uur heeft geduurd maar wel de nacht heeft omvat. In dat laatste geval wordt eenzelfde vergoeding toegekend (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2017:590). Dat geval doet zich hier echter niet voor.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek ex artikel 89 Sv.
De rechtbank heeft het verzoek op grond van artikel 591a Sv eveneens afgewezen en heeft daartoe als volgt overwogen.

De beslissing van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 89 Sv brengt met zich, dat – nu de kosten waarvan vergoeding wordt verzocht betrekking hebben op een niet inwilligbaar verzoek – evenmin gronden van billijkheid aanwezig zijn om het verzoek op grond van artikel 591a Sv in te willigen.
Het hof overweegt dat afwijzing van een verzoek ex artikel 89 Sv niet vanzelfsprekend met zich brengt dat ook het verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van die verzoekschriftprocedure ex artikel 591a Sv moet worden afgewezen. Een verzoek op de voet van artikel 591a Sv moet worden afgewezen indien gronden van billijkheid zich tegen toewijzing van het verzoek verzetten. Dit is alleen dan het rechtstreeks gevolg van de afwijzing van het verzoek ex artikel 89 Sv indien het verzoeker, voorzien van een rechtsgeleerd advocaat, rechtstreeks uit de wet en/of de bestendige gepubliceerde jurisprudentie volstrekt duidelijk had moeten zijn dat het verzoek zou worden afgewezen.
Nu laatstgenoemde situatie zich in casu voordoet, verenigt het hof zich met de beschikking waarvan beroep, onder aanvulling van gronden.

4.Beslissing

Het hof:
Verklaart het hoger beroep ongegrond.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.H.C. van Ginhoven, A.M.P. Geelhoed en M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 31 januari 2019.