ECLI:NL:GHAMS:2019:2513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
23-000327-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake diefstal lokfiets met verwerping van procesrechtelijke verweren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 28 januari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 2002, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van een lokfiets. In hoger beroep heeft de verdachte verweer gevoerd op basis van schending van de behoorlijke procesorde, met name het vertrouwensbeginsel, en het Talloncriterium. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat er een Halt-afdoening was aangeboden, die door de zus van de verdachte was geaccepteerd, en dat de zaak later was geseponeerd. Het hof heeft echter geoordeeld dat het verweer onvoldoende onderbouwd was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juni 2018 in bijzijn van zijn advocaat was gehoord en dat hij had aangegeven een Halt-straf te willen. De communicatie tussen de raadsvrouw en het openbaar ministerie was niet voldoende om te concluderen dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat hij niet verder vervolgd zou worden. Het hof heeft ook het beroep op het Talloncriterium verworpen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de verdachte handelingen had verricht waarop zijn opzet niet was gericht. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000327-19
datum uitspraak: 18 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-121676-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren bespreekt.

Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu sprake is van schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat op 23 juni 2018 aan de verdachte aanvankelijk een Halt-afdoening is aangeboden, dat de op het politiebureau aanwezige zus van de verdachte dit aanbod heeft geaccepteerd en dat de zaak enige tijd later op 6 september 2018 uiteindelijk is geseponeerd.
Zij heeft in dit verband verwezen naar emailverkeer en een telefoonnotitie, waarvan afschriften zijn overgelegd en bij de stukken zijn gevoegd.
Het hof verwerpt het verweer, dat overigens voor het eerst in hoger beroep is gevoerd, en overweegt daartoe als volgt.
Blijkens het proces-verbaal verhoor minderjarige verdachte van 23 juni 2018 (PL1100-2018227673-8) is de verdachte op 23 juni 2018 in bijzijn van zijn advocaat gehoord door verbalisant [verbalisant]. Op de vraag of hij een Halt-straf zou willen als hij daarvoor in aanmerking zou komen, heeft de verdachte gezegd dat hij dat wel zou willen. Na afloop van het verhoor heeft de verbalisant de zus van de verdachte benaderd. De verbalisant heeft de zus van de verdachte toestemming gevraagd voor een eventuele Halt-afdoening. De zus van de verdachte heeft daarop toestemming gegeven voor een eventuele Halt-afdoening (pagina 38 van het dossier).
Het dossier bevat een uitnodiging aan de verdachte van diezelfde datum, 23 juni 2018, om op
30 augustus 2018 bij het openbaar ministerie een gesprek te hebben over een eventuele afdoening buiten de rechter om.
Uit het overgelegde e-mailverkeer blijkt dat de raadsvrouw zich op die 30 augustus 2018 een uur voorafgaand aan het geplande gesprek als raadsvrouw van de verdachte heeft gesteld.
Volgens de raadsvrouw is tijdens dat gesprek een aanbod gedaan van 12 uren werkstraf.
Blijkens het emailverkeer heeft zij op 5 september 2018 namens de verdachte medegedeeld dat een straf niet wordt geaccepteerd en dat wordt verzocht de zaak te seponeren of naar “Halt te sturen”.
Van een beslissing tot het seponeren van de zaak blijkt niet uit het dossier.
Echter, volgens de raadsvrouw zou de dag erna, op 6 september 2018, namens het openbaar ministerie aan het kantoor van de raadsvrouw zijn doorgegeven dat de zaak zou worden geseponeerd. Dat volgt immers uit de inhoud van de overgelegde handgeschreven telefoonnotitie, aldus de raadsvrouw.
Voor de conclusie dat de verdachte er na 6 september 2018 op mocht vertrouwen dat hij niet verder zou worden vervolgd, is die enkele telefoonnotitie als onderbouwing naar het oordeel van het hof echter ontoereikend. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de raadsvrouw blijkens het overgelegde
e-mailverkeer op 27 september 2018 zelf bij het openbaar ministerie informeert wanneer de zaak voor de kinderrechter zal komen, waarbij zij nota bene met verwijzing naar haar voornoemde e-mail van
5 september 2018 opmerkt dat de verdachte immers de zaak ‘wil laten voorkomen’.
Het standpunt van de raadsvrouw van de verdachte dat sprake is van schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, is gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd en het daaromtrent gevoerde verweer wordt dus verworpen.
Ten aanzien van het beroep op het zogenaamde ‘Talloncriterium’ overweegt het hof dat onvoldoende is onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat de verdachte is gebracht tot handelingen waarop zijn opzet tevoren niet was gericht. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte heeft erkend de betreffende fiets te hebben meegenomen omdat zijn eigen fiets verdwenen was en hij haast had om op tijd bij de Grachtenloop te komen.
Het hieromtrent gevoerde verweer wordt dus eveneens verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 juli 2019.
[......]