ECLI:NL:GHAMS:2019:2492

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
18/00453
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.M.C. Niederer, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag die volgens de heffingsambtenaar niet was opgelegd vanwege het ontbreken van adresgegevens. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat er nooit een rechtsgeldig vastgestelde naheffingsaanslag was, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden op basis van het niet bestaan van de naheffingsaanslag, en niet op de grond dat het bezwaar te laat was ingediend. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft de heffingsambtenaar wel veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 256. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 18/00453
18 juli 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.M.C. Niederer),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 16/8008 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft met dagtekening 27 november 2016 een bezwaarschrift ingediend met de volgende aanhef: “Betreft: bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag d.d. 01-10-2016 met kenmerk [nummer] ”.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2016 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Ambtshalve heeft de ambtenaar volgens de uitspraak op bezwaar geen redenen gevonden aan het bezwaar tegemoet te komen. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting van de enkelvoudige kamer behandeld op 16 juni 2017. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. Vervolgens is de zaak ter zitting van de meervoudige kamer behandeld op 16 april 2018.
1.3.
Bij uitspraak van 31 juli 2018 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 6 augustus 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Van belanghebbende is op 19 maart 2019 een nader stuk ingekomen dat in kopie aan de wederpartij is gezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Namens de heffingsambtenaar is verschenen H. Oderkerk. Zonder bericht aan het Hof is belanghebbende noch zijn gemachtigde verschenen. Blijkens gegevens van PostNL – in te zien via het internet – is de naar de gemachtigde op 12 juni 2019 per aangetekende post verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 15 juni 2019 bezorgd op het adres van de gemachtigde. Gemachtigde is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang kon vinden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“1. De auto van eiser, met kenteken [kenteken] stond volgens verweerder op [datum] om [tijd] geparkeerd ter hoogte van [locatie] te Amsterdam . Op die parkeerplek en dat tijdstip was parkeerbelasting verschuldigd. Bij controle heeft de parkeercontroleur geen geldig parkeerbewijs voor de auto aangetroffen.
2. Eiser heeft op 27 november 2016 bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van 1 oktober 2016.
3. In de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt is overschreden.”
2.2.
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en voegt hier nog de volgende feiten aan toe.
2.3.
In de uitspraak op bezwaar van 20 december 2016 is – onder meer - het volgende opgenomen:
“Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht geldt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. De naheffingsaanslag is opgelegd op 01-10-2016. Uw bezwaarschrift is ontvangen op 28-11-2016. Het bezwaarschrift is buiten de termijn van zes weken ingediend. Daarmee is de gestelde termijn overschreden. Uw bezwaarschrift is derhalve niet-ontvankelijk. Desondanks is uw bezwaarschrift ambtshalve behandeld. (…)
De ambtshalve conclusie
Er zijn ambtshalve
geenredenen gevonden om aan uw bezwaar tegemoet te komen.
Betaling
De tijdelijke opschorting van de betalingsplicht is opgeheven. Dat betekent dat u direct dient te betalen met de acceptgiro die u onlangs ontving. Indien u geen acceptgiro heeft ontvangen of vragen heeft over de betaling kunt u bellen met de Gemeente Belastingen, telefoon (…).”
2.4.
Op de website van de Gemeente Amsterdam kan men informatie vinden met betrekking tot naheffing van parkeerbelastingen. Op die website zijn op enig moment de volgende gegevens vermeld:
Voertuiggegevens (RDW)
Land van registratieNL
Kenteken[kenteken]
TypePersonenauto
Merk [merk]
Model[model]
Kleur[kleur]
Locatie naheffingsaanslag
(…)
(…) Plaats F [locatie] ”;
en:

Aanslagnummer[nummer]
Bezwaar statusBezwaar ongegrond
Toelichting
Uw bezwaarschrift is ongegrond verklaard. Dit betekent dat u niet in het gelijk bent gesteld. De bestreden naheffingsaanslag wordt in stand gelaten. De tijdelijke opschorting van de betalingsplicht is opgeheven. Dat betekent dat u direct dient te betalen met de acceptgiro die u onlangs ontving.
Toelichting
Gemeente Amsterdam heeft een naheffingsaanslag opgelegd omdat tijdens de controle is geconstateerd dat er voor uw voertuig niet of te weinig parkeerbelasting is betaald. Het bedrag is opgebouwd uit het parkeertarief voor één uur en de kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
Datum en constatering[datum] [tijd]
Bedrag naheffingsaanslag
Bedrag i€ 40.50
Het bedrag is als volgt opgebouwd:
Aanslag
i€ 38.10
Parkeerbelasting
i€ 2.40” .

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de uitspraak van de rechtbank juist. Meer in het bijzonder ligt de vraag voor of het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen de heffingsambtenaar daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“4. Eiser heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien. Voorts heeft verweerder, ondanks het verzoek van eiser daartoe, niet de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser toegezonden.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift meegedeeld dat inmiddels is gebleken dat aan eiser, vanwege het ontbreken van adresgegevens, nooit een naheffingsaanslag parkeerbelasting is toegezonden. Eiser staat in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerd als zijnde geëmigreerd naar Groot-Brittannië. De motivering van de bestreden uitspraak is gelet hierop niet juist. Het bezwaar van eiser is niet-ontvankelijk, omdat er bezwaar is gemaakt tegen een niet opgelegde naheffingsaanslag. Daarbij heeft verweerder ter zitting toegelicht dat ook conform artikel 5 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet gesteld kan worden dat er een naheffingsaanslag tot stand is gekomen, omdat op grond van deze bepaling de vaststelling van een belastingaanslag geschiedt door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. Van een (door de inspecteur gedagtekend) aanslagbiljet is in deze zaak geen sprake.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser het standpunt van verweerder dat de naheffingsaanslag nooit tot stand gekomen is en dus ook niet heeft toegezonden niet heeft betwist. Hoewel daartoe door de rechtbank uitdrukkelijk uitgenodigd, is eiser niet op zitting verschenen en heeft dus ook de door de rechtbank gevraagde naheffingsaanslag niet overgelegd. Gelet daarop neemt de rechtbank de stelling van verweerder als onbetwist aan. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat eiser enig procesbelang heeft bij het onderhavige beroep.
7. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Aan een beoordeling van hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd wordt door de rechtbank niet toegekomen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof stelt voorop dat het geen reden ziet te twijfelen aan hetgeen van de zijde van de heffingsambtenaar in het verweerschrift in eerste aanleg is aangevoerd zoals weergegeven in de eerste twee volzinnen van overweging 5 van de rechtbank. Daarvan uitgaande is nimmer sprake geweest van rechtsgeldig vastgestelde en correct bekendgemaakte naheffingsaanslag, en is er geen parkeerbelasting geheven. Met het vermelden van allerlei gegevens op de website van de Gemeente Amsterdam, waaraan de gemachtigde van belanghebbende heeft gerefereerd en welke stukken hij in hoger beroep heeft overgelegd, is nog geen sprake van het heffen van belasting.
5.2.
Hiervan uitgaande heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard, zij het op basis van een onjuiste grondslag (bezwaar te laat).
Met de afwezigheid van een naheffingsaanslag is het bezwaar a priori niet levensvatbaar: tegen een belastingaanslag die niet bestaat staat geen rechtsmiddel open en het bezwaar had, op die grondslag (het niet bestaan van de naheffingsaanslag), niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
5.3.
Het Hof wijst er echter op dat het dictum van de uitspraak op bezwaar weliswaar juist is, maar dat de op de website vermelde gegevens wel de indruk wekken dat er parkeerbelasting is nageheven en dat dit ook geldt voor de uitspraak op bezwaar. In die uitspraak is belanghebbende er immers op gewezen om de naheffingsaanslag direct te betalen (zie 2.3). Die oproep tot betalen staat c.q. stond ook zo op de site van de Gemeente Amsterdam vermeld (zie 2.4). Belanghebbende heeft hieruit het bestaan van een naheffingsaanslag en een verplichting tot betaling daarvan mogen afleiden, temeer daar de onderbouwing van het dictum van de uitspraak een onjuiste grondslag kende en bij die grondslag (bezwaar te laat) een naheffingsaanslag in stand blijft. Alsdan kan niet gezegd worden dat belanghebbende geen procesbelang had bij het instellen van zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar.
De rechtbank heeft dit beroep dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5.4.
Gelet op het vorenstaande is hoger beroep gegrond en dient de uitspraak van de rechtbank te worden vernietigd.
5.5.
Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof het beroep van belanghebbende vervolgens inhoudelijk behandelen. Uitgaande van hetgeen onder 5.1., 5.2. en 5.3. is overwogen, namelijk dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard - zij het op een onjuiste grondslag -, dient het beroep van belanghebbende ongegrond te worden verklaard.

6.Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Hierbij zal het Hof aan de procedure in hoger beroep – die uitsluitend ziet op een aspect van formele aard – een gewicht van 0,5 toekennen.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht is de vergoeding te berekenen op € 256 (1 punt voor proceshandelingen x 0,5 [wegingsfactor] x € 512 [waarde per punt]).

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 256;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het voor de behandeling van het voor hoger beroep betaalde griffierecht van € 126.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. V. Sathananthan als griffier.
De beslissing is op 18 juli 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.