ECLI:NL:GHAMS:2019:2426

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
18/00307
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van een vloermat in de gecombineerde nomenclatuur en de toepassing van douanerechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de indeling van een vloermat in de gecombineerde nomenclatuur (GN). De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had eerder een bindende tariefinlichting afgegeven waarin de vloermat werd ingedeeld onder GN-code 5705 00 30, wat een tarief van 8% betekende. De belanghebbende, [X] B.V., was het hier niet mee eens en had beroep ingesteld bij de rechtbank, die de indeling vernietigde en oordeelde dat de vloermat onder GN-code 4016 91 00 moest worden ingedeeld, met een lager tarief van 2,5%. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat de vloermat bestaat uit een onderzijde van rubber en een bovenzijde van losse polyestervezels. De rechtbank had geoordeeld dat de vloermat niet voldeed aan de definitie van 'tapijten' zoals vastgelegd in de aantekeningen op hoofdstuk 57 van de GN, omdat de bovenzijde niet uit textielstof maar uit losse vezels bestond. Het Hof heeft deze beoordeling heroverwogen en geconcludeerd dat de polyestervezels wel degelijk als textielmateriaal kunnen worden aangemerkt, en dat de vloermat daarom onder post 5705 moet worden ingedeeld.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de inspecteur ongegrond verklaard. De beslissing benadrukt het belang van de objectieve kenmerken en eigenschappen van goederen voor de tariefindeling, en dat de bestemming van een product slechts relevant is als indeling niet uitsluitend op basis van deze kenmerken kan plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Hof, met de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 18/00307
4 juli 2019
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 9 mei 2018 in de zaak met kenmerk HAA 16/1830 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] B.V.te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. M.C. van de Leur (Jack Neggers B.V. te Zwartsluis),
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 7 december 2015 aan belanghebbende een bindende tariefinlichting (hierna: de BTI) afgegeven, waarbij een product met de handelsbenaming ‘[de vloermat]’ is ingedeeld in de gecombineerde nomenclatuur (hierna: GN) in post 5705 00 30.
1.2.
De inspecteur heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 3 maart 2016 de indeling gehandhaafd en het bezwaar afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 9 mei 2018 als volgt op het beroep beslist:
“ De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de bti;
- veroordeelt [
de inspecteur] in de proceskosten van [
belanghebbende] tot een bedrag van € 1.002
- draagt [
de inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 334 aan [
belanghebbende] te vergoeden.”
1.4.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 29 mei 2018 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur is verschenen mr. A.A. Kop, bijgestaan door dr. [naam persoon] (douanelaboratorium). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak – waarin belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’ – de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiseres heeft op 4 september 2015 een aanvraag ingediend voor een bti voor een deurmat met de handelsbenaming ‘[de vloermat]’ (hierna: de deurmat). Verzocht wordt de deurmat in te delen onder GN-code 4016 91 00.
2. In de bti is de deurmat als volgt omschreven:
“Een deurmat voor gebruik buitenshuis met onder meer de volgende kenmerken:
- een bovenzijde van polyester vezels;
- een onderzijde van -volgens opgave- gerecycled rubber;
- de bovenzijde is voorzien van een dessin;
- de textielvezels zijn direct op het rubber geplaatst;
- in rechthoekige vorm;
- wordt aangeboden in verschillende afmetingen.
Het wezenlijke karakter wordt toegekend aan de polyester vezels.”
3. De indeling van de deurmat is in de bti als volgt gemotiveerd:
“De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1, 3b en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 1 op hoofdstuk 57 en de tekst van GN-codes 5705, 5705 00 en 5705 00 30.”
2.2.
Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de ‘[de vloermat]’ (hierna: de vloermat) moet worden ingedeeld onder GN-code 4016 9100 (standpunt belanghebbende; tarief 2,5 procent) of onder GN-code 5705 0030 (standpunt inspecteur; tarief 8 procent).

4.Relevante bepalingen

4.1.
De van belang zijnde posten luiden als volgt:
4016Andere artikelen van niet-geharde gevulkaniseerde rubber:
(…)
– andere:
4016 91 00 – – vloerbedekking en matten
(…)
5705Andere tapijten, ook indien geconfectioneerd:
5705 00 30 – van synthetische of kunstmatige textielstoffen
4.2.
Aantekening 2 op hoofdstuk 40 (Rubber en werken daarvan) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“2. Dit hoofdstuk omvat niet:
a) goederen bedoeld bij afdeling XI (textielstoffen en textielwaren);
(…)”
4.3.
Aantekening 1 op hoofdstuk 57 (Tapijten) luidt:
“1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als “tapijten” aangemerkt, vloerbedekking waarvan de bovenzijde uit textielstof bestaat. Artikelen die de kenmerken van tapijten vertonen, doch voor andere doeleinden gebruikt, worden eveneens als tapijten aangemerkt.”
De Engelse taalversie van aantekening 1 op hoofdstuk 57 luidt:
“1. For the purposes of this Chapter, the term “carpets and other textile floor coverings” means floor coverings in which textile materials serve as the exposed surface of the article when in use and includes articles having the characteristics of textile floor coverings but intended for use for other purposes.”
De Franse taalversie van voornoemde aantekening 1 luidt:
“1. Dans ce chapitre, on entend par «tapis et autres revêtements de sol en matières textiles» tout revêtement de sol dont la face en matière textile se trouve sur le dessus lorsque celui-ci est posé. Sont couverts également les articles qui possèdent les caractéristiques des revêtements de sol en matières textiles, mais qui sont utilisés à d'autres fins.”
4.4.
De toelichting van de WDO op post 4016 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Deze post omvat alle werken van niet-geharde gevulkaniseerde rubber, die niet zijn begrepen onder de vorige posten van dit hoofdstuk of onder andere hoofdstukken.
(…)”
4.5.
De toelichting van de WDO op hoofdstuk 57 luidt, voor zover hier van belang:
“Onder dit hoofdstuk vallen alle tapijten waarbij het gebruiksoppervlak uit textielstof bestaat. (…)”
De Engelse taalversie luidt:
“This Chapter covers carpets and other textile floor coverings in which textile materials serve as the exposed surface of the article when in use.(…).
De Franse taalversie luidt:
“Le présent Chapitre couvre les tapis et autres revêtements de sol en matières textiles dont la face en matières textiles se trouve sur le dessus lorsque celui‑ci est posé.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“12. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het HvJ, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie recent HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45).
13. De rechtbank stelt op basis van de ter zitting getoonde monsters van de deurmat met en zonder bovenlaag en de daarop door eiseres gegeven toelichting vast dat de onderzijde bestaat uit een laag rubber met daarop verhogingen van rubber die een sierpatroon vormen. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van niet-geharde gevulkaniseerde rubber. Op het sierpatroon van rubber worden met hars losse textielvezels vastgelijmd waarop met een drukpers een verfprint wordt aangebracht. Eiseres heeft gesteld dat het rubber ongeveer 98% en de textielvezels ongeveer 1% van het totale gewicht van de deurmat bepaalt. Gelet op het ter zitting door eiseres getoonde zakje textielvezels dat per deurmat wordt gebruikt, ziet de rechtbank geen reden daaraan te twijfelen.
14. Aangezien de bovenzijde van de deurmat niet uit textielstof maar uit losse textielvezels bestaat, voldoet de deurmat niet aan aantekening 1 op hoofdstuk 57. De deurmat kan daarom niet onder GN-code 5705 00 30 worden ingedeeld. Verordening (EU) Nr. 692/2010 deelt twee deurmatten met een rug van rubber en met een bovenzijde van een weefsel van gesponnen kokosvezels c.q. kokosvezels die het pooloppervlak vormen in onder hoofdstuk 57. Deze indelingsverordening leent zich niet voor toepassing op de onderhavige deurmat, aangezien de onderhavige deurmat gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen niet soortgelijk is aan één van de producten waar de indelingsverordening op ziet (zie HvJ 26 april 2017, C-51/16, r.o. 61).
15. Een specifieke tariefpost voor een deurmat bestaande uit zowel rubber als losse textielvezels ontbreekt. Ingevolge indelingsregel 3b dienen – kort gezegd – samengestelde werken, waarvan indeling niet mogelijk is aan de hand van indelingsregel 3a, te worden ingedeeld naar de stof of het goed waaraan de werken hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald. In aanmerking genomen dat de deurmat nagenoeg geheel uit rubber bestaat en de aan slijtage onderhevige textielvezels zijn aangebracht ter versiering, is de rechtbank van oordeel dat het wezenlijk karakter van deurmat wordt bepaald door het rubber. Het gelijk is derhalve aan eiseres en de deurmat dient te worden ingedeeld onder GN-code 4016 91 00.
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.”
5.2.
Het Hof stelt - gelijk de rechtbank - voorop dat voor de indeling wettelijk bepalend zijn de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken, waarbij het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven.
5.3.
In navolging van de rechtbank heeft het Hof ter zitting vastgesteld dat de onderwerpelijke vloermat bestaat uit rubber dat aan de bovenzijde is voorzien van textielvezels. Het betreft korte stukjes polyestervezels, waarvan ter zitting een zakje is getoond. De polyestervezels zijn rechtstreeks op het rubber gelijmd en vervolgens bedrukt met een dessin. Als gevolg van de aanwezige polyestervezels voelt de vloermat aan de bovenzijde ruw aan.
5.4.
Aantekening 1 op hoofdstuk 57 bepaalt dat voor de toepassing van dit hoofdstuk als “tapijten” wordt aangemerkt, vloerbedekking waarvan de bovenzijde uit textielstof bestaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de losse textielvezels die de bovenzijde van de onderwerpelijke vloermat vormen, niet kunnen worden aangemerkt als “textielstof”, waarbij de rechtbank er kennelijk van uit gaat dat van textiel
stofpas sprake is indien de textielvezels zijn geweven, gebreid, gehaakt of anderszins met elkaar zijn verbonden. De inspecteur heeft deze rechtsopvatting in hoger beroep bestreden, onder verwijzing naar de authentieke Engelse en Franse taalversie van het Geharmoniseerd Systeem, waarin niet wordt gesproken over “textiel
stof” maar over “textiel
materiaal” (‘textile materials’ resp. ‘matière textile’). Uit de bewoordingen van de Engelse en Franse taalversie volgt naar ’s Hofs oordeel inderdaad dat het voor de toepassing van aantekening 1 op hoofdstuk 57 volstaat wanneer textielmateriaal is aangebracht aan de bovenzijde; niet is vereist dat uit dit textielmateriaal een textiel
stofis vervaardigd alvorens het op de vloermat is aangebracht.
5.5.
Het lijdt geen twijfel dat polyestervezels voor de toepassing van het Geharmoniseerd Systeem kwalificeren als textielmateriaal. Voor de in te delen vloermat heeft derhalve te gelden dat “textile materials serve as the exposed surface of the article when in use”, conform de Engelse taalversie van aantekening 1 op hoofdstuk 57. De vloermat dient daarom met toepassing van indelingsregel 1 te worden ingedeeld onder post 5705.
5.6.
De stelling van belanghebbende dat de vloermat tevens vatbaar is voor indeling in post 4016 en daarom, met toepassing van indelingsregel 3b, onder die post moet worden ingedeeld, wordt verworpen. Aangezien de vloermat niet volledig uit rubber bestaat kan indeling onder post 4016 enkel plaatsvinden met toepassing van indelingsregel 2a (‘Evenzo worden onder werken van een genoemde stof niet alleen verstaan die
werken die geheel uit die stof bestaan, doch ook werken die gedeeltelijk uit die stof bestaan’). Aan de toepassing van indelingsregel 2a wordt evenwel niet toegekomen, nu de vloermat reeds met toepassing van indelingsregel 1 kan worden ingedeeld onder een post die het volledige product omvat, nog daargelaten dat aantekening 2 op hoofdstuk 40 indeling onder post 4016 expliciet uitsluit indien indeling onder een ander hoofdstuk mogelijk is (zie 4.2). Ten overvloede zij opgemerkt dat ook indien de vloermat wel tevens vatbaar zou zijn voor indeling onder post 4016, toch indeling onder post 5705 dient plaats te vinden, omdat de post met de meest specifieke omschrijving (5705: ‘andere tapijten (…)’) op grond van indelingsregel 3a voorrang heeft boven een post met een meer algemene strekking (4016: ‘andere artikelen (…)’).
5.7.
Anders dan belanghebbende in hoger beroep betoogt komt aan de bestemming van de vloermat geen betekenis toe voor de indeling ervan. De bestemming van een product is slechts een relevant criterium indien de indeling - anders dan in het onderwerpelijke geval - niet uitsluitend op basis van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product kan worden verricht (HvJ 16 december 2010, Skoma-Lux s.r.o., C-339/09, punt 47, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de op de bovenzijde van de vloermat aangebrachte textielvezels van polyester zijn. Indeling dient daarom te geschieden onder GN-onderverdeling 5705 00 30 (‘van synthetische of kunstmatige textielstoffen’).
Slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

6.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, H.E. Kostense en R.C.H.M. Lips, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 4 juli 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.