In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2019 uitspraak gedaan over een beklag van een zorgverlener, die aangifte had gedaan van mishandeling door een beklaagde. De zorgverlener, klaagster, was werkzaam in een ziekenhuis waar de beklaagde behandeld werd. Het hof ontving het klaagschrift op 1 oktober 2018, waarin klaagster zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag toe te wijzen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 26 juni 2019 heeft klaagster haar beklag toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, mr. A. Duisterwinkel. De beklaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Boorsma, heeft verzocht om afwijzing van de klacht.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de aangifte van klaagster dat de beklaagde haar op 21 mei 2018 tegen haar kaak schopte. Drie getuigen hebben verklaard dat de beklaagde agressief was en schoppende bewegingen maakte. De beklaagde heeft bevestigd dat hij klaagster schopte uit boosheid. Het hof concludeert dat er voldoende bewijs is dat de strafrechter tot een veroordeling zou kunnen komen voor mishandeling, en dat er voldoende algemeen belang is bij strafvervolging, ondanks de psychische en lichamelijke gesteldheid van de beklaagde. Het hof beveelt de officier van justitie om over te gaan tot vervolging.