ECLI:NL:GHAMS:2019:2321

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
23-003699-08 (parketnummer) en 000441-19 (rekestnummer)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van lijfsdwang in ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de lijfsdwang van de verzoeker, die gedetineerd is in Justitieel Complex Zaanstad. De verzoeker had een betalingsverplichting van meer dan één miljoen euro aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, opgelegd bij een eerder arrest van het hof. De advocaat-generaal had in 2016 een vordering tot lijfsdwang ingediend vanwege het niet betalen van dit bedrag. De verzoeker heeft in april 2019 verzocht om kwijtschelding of vermindering van deze betalingsverplichting, onderbouwd met de stelling dat hij, gezien zijn leeftijd en financiële situatie, niet in staat is om te betalen. Tijdens de behandeling van het verzoek op 26 juni 2019 zijn zowel de verzoeker als zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, en de advocaat-generaal, mr. J.B. Develing, gehoord. De verdediging stelde dat de verzoeker niet in staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, terwijl de advocaat-generaal het verzoek afwees. Het hof oordeelde dat de verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij betalingsonmachtig was. Daarom werd het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang afgewezen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juli 2019.

Uitspraak

beschikking

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Rekestnummer: 000441-19
Parketnummer: 23-003699-08
Datum uitspraak: 10 juli 2019
Beschikking gegeven op het verzoekschrift van 12 april 2019, op grond van artikel 577c,
zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ingediend door de verzoeker:

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] [geboortedag] 1957,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, te Zaandam.
Procesgang
Aan de verzoeker is bij arrest van dit hof van 18 februari 2011 de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.086.051 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze betalingsverplichting is door de Hoge Raad bij arrest van 4 juni 2013 verminderd tot € 1.081.051 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De advocaat-generaal heeft op 14 april 2016 een vordering lijfsdwang voor de duur van 1.080 dagen bij dit hof ingediend, vanwege het niet betalen van voormeld bedrag.
Bij beschikking van 16 december 2016 heeft dit hof verlof verleend tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 1.080 dagen.
Namens de verzoeker is - naar de kern genomen - bij een op 9 april 2019 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift verzocht het - na uitwinning van het conservatoir beslag - nog te betalen bedrag kwijt te schelden dan wel te verminderen. Dit verzoekschrift is per e-mailbericht van 25 juni 2019 nader met stukken onderbouwd.
Namens de verzoeker is bij een op 12 april 2019 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift tevens een verzoek gedaan in de zin van artikel 577c, zevende lid, Sv. De onderbouwing van dit verzoek komt in hoofdlijnen overeen met het reeds ingediende verzoekschrift op grond van
artikel 577b, tweede lid, Sv.
Het hof heeft op 26 juni 2019 het verzoekschrift in het openbaar behandeld.
Daarbij zijn gehoord de verzoeker, zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, en de advocaat-generaal,
mr. J.B. Develing.
Standpunten
In een brief van het CJIB van 5 april 2019 staat dat de verzoeker nog € 1.066.429,71 moet betalen, met daarbij de kanttekening dat er conservatoir beslag is gelegd op een aantal bankrekeningen in Luxemburg, waarvan de uitwinning nog loopt.
De verdediging heeft gesteld - kort samengevat - dat de verzoeker, gelet op zijn leeftijd en financiële situatie, niet bij machte is voornoemde betalingsverplichting te voldoen en dat de lijfsdwang daarom dient te worden opgeheven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verzoek moet worden afgewezen.
Beoordeling van het verzoek
Vooropgesteld wordt dat de lijfsdwang dient als pressiemiddel, met als doel een veroordeelde ertoe te bewegen aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het is aan een veroordeelde, die opheffing van de lijfsdwang verzoekt, volledig te voldoen aan zijn betalingsverplichting, dan
wel aannemelijk te maken dat hij betalingsonmachtig is.
In de ontnemingsprocedure is onherroepelijk vastgesteld dat de verzoeker ruim één miljoen euro heeft verdiend met het plegen van strafbare feiten, welk bedrag de verzoeker verplicht is aan
de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen. Ter zitting heeft de verdediging gesteld dat de verzoeker niet bij machte is te voldoen aan de hem opgelegde betalingsverplichting. In de procedure betreffende het verzoek tot kwijtschelding dan wel vermindering van de opgelegde ontnemingsmaatregel is het hof tot het oordeel gekomen dat onvoldoende is aangetoond dat bij de verzoeker sprake is van betalingsonmacht. Reeds daarom komt het hof tot het oordeel dat het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang zal moeten worden afgewezen.

Beslissing

Het hof wijst af het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.D.R.M. Boumans, mr. S. Clement en mr. P. Greve,
in bijzijn van de griffier mr. N.M. Simons. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van het hof van 10 juli 2019.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
[…]

[…]

[…]

[…]

[…]