ECLI:NL:GHAMS:2019:2319

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
23-004223-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de economische politierechter inzake taxivervoer zonder vergunning

Dit arrest betreft het hoger beroep van een verdachte die is veroordeeld voor het verrichten van taxivervoer zonder de vereiste vergunning. De zaak is ontstaan na een controle door verbalisanten op 30 april 2017, waarbij de verdachte werd aangehouden na het aanbieden van taxidiensten zonder betaling te hebben ontvangen. De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam had eerder een geldboete van 1.500 euro opgelegd, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 500 euro voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het vonnis van de eerste aanleg werd vernietigd omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, ondanks zijn verweer dat hij geen geld had gevraagd of ontvangen. Het hof heeft de ernst van de overtreding en de impact op de regulering van het taxivervoer in aanmerking genomen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van 1.500 euro en 25 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van 500 euro en 10 dagen hechtenis. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet personenvervoer 2000.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004223-18
datum uitspraak: 10 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-038829-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een auto (gekentekend [kenteken]) taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat dit vonnis niet de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevat.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat hij geen taxivervoer heeft verricht, omdat hij voor de autorit geen geld had gevraagd noch had ontvangen, zodat hij - naar het hof begrijpt - dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer: 2017090244) verklaren verbalisanten - voor zover van belang - dat zij op 30 april 2017 te Amsterdam in burger gekleed het Holland Casino uitliepen in de richting van de Stadhouderskade. Zij hoorden een man aan hen vragen “Waar willen jullie heen?”, waarop zij tegen de man zeiden dat ze naar Diemen wilden. Vervolgens vroeg de man aan hen
“Zuid of Noord?”. De verbalisanten antwoorden hierop “naar de Emmastraat”, waarna de man tegen hen zei “twee tientjes”. De verbalisanten gingen hiermee akkoord, liepen met de man mee, en namen plaats in een auto met kenteken [kenteken]. Toen de bestuurder in de buurt van het Amstelstation een stopteken kreeg en was aangehouden, bleek hij te zijn genaamd: [verdachte], geboren op
[geboortedag] 1966 te [geboorteplaats].
Het hof neemt hetgeen in voornoemd proces-verbaal is opgenomen als vaststaand aan en verwerpt
het verweer van de verdachte, aangezien er geen enkel aanknopingspunt is voor de veronderstelling
dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de gang van zaken op 30 april 2017 niet overeenkomstig
de waarheid in hun op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal hebben neergelegd.
Voorts wordt nog overwogen dat aan een bewezenverklaring niet in de weg staat dat de verdachte
(nog) geen geld heeft ontvangen, zie recent ECLI:NL:HR:2019:782.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan,
met dien verstande dat:
hij op 30 april 2017 te Amsterdam met een auto (gekentekend [kenteken]) taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 76, eerste lid, van de
Wet personenvervoer 2000.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van
het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 1.500 euro, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 500 euro subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de op twee jaren gesteld proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van taxivervoer zonder een daartoe strekkende vergunning. Hij heeft hiermee het overheidsbeleid ten aanzien van de regulering van het taxivervoer gefrustreerd. Illegaal taxivervoer benadeelt andere taxichauffeurs, die zich wel aan het geldende beleid houden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een bijstandsuitkering heeft en dat hij wegens een beperking niet solliciteert naar werk, maar - zo begrijpt het hof - dat heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om tegen betaling taxidiensten aan te bieden.
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van
5 juni 2019.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof een gedeelte hiervan in voorwaardelijke vorm opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 76 van de
Wet personenvervoer 2000.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking onder CJIB nummer [nummer].
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2019.
[…]