ECLI:NL:GHAMS:2019:2318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
23-000569-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep in ontnemingszaak wegens gebrek aan grieven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een veroordeelde, die in eerste aanleg was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de veroordeelde de verplichting opgelegd om een bedrag van € 4.464,22 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar heeft geen schriftelijke grieven ingediend en ook geen mondelinge bezwaren geuit tijdens de zitting.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat een onderzoek van de zaak rechtvaardigt, gezien het ontbreken van grieven. Op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft het hof de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de rechters A.D.R.M. Boumans, S. Clement en P. Greve aanwezig waren. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgelegd door griffier N.M. Simons.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000569-18 (ontneming)
datum uitspraak: 26 juni 2019
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-710103-16 tegen de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 4.464,22.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2018
- kort gezegd - veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 12 februari 2018 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.464,22
ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de veroordeelde in het hoger beroep

Door of namens de veroordeelde is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis aangegeven. Ook overigens is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden zal de veroordeelde niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 juni 2019.