In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon. De verdachte, geboren in 1948 en thans verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam, Internationale Rechtshulpkamer, die op 31 mei 2019 het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie had afgewezen. Het hof heeft de relevante stukken en de beslissing van de rechtbank bestudeerd en de advocaat-generaal en de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Hansen Löve.
Het hof oordeelde dat er in dit geval slechts sprake is van een gering risico van vlucht. Dit risico kan door het stellen van voorwaarden adequaat worden ingeperkt. De opgeëiste persoon heeft een vast adres en is Nederlands ingezetene, en hij heeft aangegeven bereid te zijn om aan de schorsingsvoorwaarden te voldoen. Het hof heeft daarom besloten om de overleveringsdetentie te schorsen tot het moment waarop de rechtbank op het overleveringsverzoek zal beslissen, onder bepaalde voorwaarden die de verdachte moet naleven.
De voorwaarden omvatten onder andere dat de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot overleveringsdetentie zal onttrekken, bij elke oproeping van een justitiële instantie in persoon zal verschijnen, zich niet schuldig zal maken aan strafbare feiten, en wekelijks moet melden op het politiebureau te Uithoorn. De beschikking is gegeven in raadkamer en de advocaat-generaal heeft deze ter kennis van de opgeëiste persoon gebracht.