ECLI:NL:GHAMS:2019:2301
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak openlijke geweldpleging na gebrek aan bewijs van vereniging
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging op 9 november 2013 in Amsterdam, waarbij hij samen met anderen geweld zou hebben gepleegd tegen meerdere slachtoffers. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 22 mei 2018 en 9 mei 2019 is het bewijs onderzocht, waaronder videobeelden van het voorval. Het hof concludeerde dat, hoewel de verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd, er onvoldoende bewijs was dat hij dit in vereniging met anderen heeft gedaan, zoals vereist volgens artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De enkele relatie met een andere verdachte was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van samenwerking. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, dat een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf had opgelegd, en verklaarde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, werd eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof bepaalde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in de vordering tot schadevergoeding en dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen.