ECLI:NL:GHAMS:2019:2281
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens ongewenst vreemdeling zijn
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die als ongewenst vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de strafvervolging. Dit verzoek is gedaan omdat er onzekerheid bestaat over de reikwijdte van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) naar verwachting pas op lange termijn duidelijkheid zal geven over de prejudiciële vragen die door de Hoge Raad zijn gesteld. Het hof overweegt dat het in artikel 197 Sr strafbaar gestelde misdrijf van relatief geringe ernst is, en dat er sinds het tenlastegelegde feit een aanzienlijke tijd is verstreken. Gezien deze omstandigheden en het standpunt van het openbaar ministerie dat voortzetting van de vervolging niet opportuun is, heeft het hof besloten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging voor beide ten laste gelegde feiten. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd, en het hof heeft opnieuw recht gedaan in deze zaak.