2.6.Het scheidsrechterlijke appelvonnis – waarin GFM als opdrachtgeefster is aangeduid – luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…) 28. Jean Bouw stelt dat bij haar (Mulders Bouw oud) de afwikkeling van oude activiteiten/vorderingen betreffende de aannemingsovereenkomst met opdrachtgeefster is achtergebleven. Naar appelarbiters tijdens de mondelinge behandeling hebben begrepen, is bij Mulders Bouw oud uitsluitend deze afwikkeling gebleven.
29. In eerste aanleg heeft opdrachtgeefster gesteld dat Jean Bouw de naamswijziging voor haar heeft verzwegen, en zelfs tegen haar heeft gelogen dat naast Jean Bouw nog een vennootschap bestaat met wederom de naam Mulders Bouw B.V. Opdrachtgeefster betwijfelt of het zeker is dat zij bevrijdend aan Jean Bouw zou kunnen betalen.
30. Arbiters in eerste aanleg hebben (…) overwogen dat opdrachtgeefster ervan op de hoogte was aan welke vennootschap (Mulders Bouw oud) zij uit hoofde van de aannemingsovereenkomst eventueel betaling verschuldigd zou zijn en dat niet ter discussie staat dat die vennootschap haar naam heeft gewijzigd in Jean Bouw B.V. Arbiters in eerste aanleg hebben op grond daarvan geoordeeld dat opdrachtgeefster bevrijdend aan Jean Bouw kan betalen en dat Jean Bouw daarom in zoverre ontvankelijk is in haar vorderingen jegens opdrachtgeefster.
31. Opdrachtgeefster voert tegen dat oordeel aan dat de in geschil zijnde vorderingen van Jean Bouw, in elk geval ter zake van het meerwerk, voortvloeien uit facturen die afkomstig zijn van Mulders Bouw nieuw en dat ook aanspraak op betaling is gedaan door Mulders Bouw nieuw, in de brief van mr. Kerckhoffs van 24 november 2010 en in een in januari 2012 door Mulders Bouw nieuw bij de Raad aanhangig gemaakte geschil.
32. Op 29 mei 2009 heeft Mulders Bouw oud de laatste termijn van € 19.905,50 (exclusief btw) ter zake van de appartementen gefactureerd. Op 20 oktober 2010 is de naam van Mulders Bouw oud gewijzigd in Jean Bouw B.V. en is Mulders Bouw nieuw opgericht. Op 24 juni 2011 is – op factuurpapier van Mulders Bouw nieuw – meerwerk gefactureerd (…).
33. Zoals opdrachtgeefster aanvoert, hebben arbiters in eerste aanleg zich ten onrechte niet uitgelaten over het gegeven dat Mulders Bouw nieuw een vordering tot verkrijging van betaling heeft ingesteld bij de Raad.
34. Het desbetreffende verzoekschrift is, evenals de brief van mr. Kerckhoffs, destijds niet herroepen door Mulders Bouw nieuw. Ook zijn deze stukken destijds niet bestreden door Jean Bouw. De procedure is niet ingetrokken, maar is wegens het niet voldoen van de waarborgsom beëindigd door de akte houdende de vervallenverklaring van de instantie van 19 juli 2012. In november 2012 heeft vervolgens Jean Bouw het onderhavige geschil in eerste aanleg aanhangig gemaakt.
35. Arbiters in eerste aanleg hebben vastgesteld dat mr. Kerckhoffs zijn brief van 24 november 2010 abusievelijk uit naam van Mulders Bouw B.V. schreef. Appelarbiters volgen opdrachtgeefster in haar standpunt dat daar geen sprake van kan zijn (…).
36. De naamswijziging en oprichting van Mulders Bouw nieuw had in oktober 2010 plaatsgehad en in januari 2012, dus ruim een jaar later, maakt mr. Kerckhoffs namens Mulders Bouw nieuw een geschil bij de Raad aanhangig. Indien de brief abusievelijk uit naam van Mulders Bouw nieuw zou zijn geschreven zou ook abusievelijk namens een verkeerde vennootschap een geschil aanhangig zijn gemaakt. Nu dit laatste zonder enige nadere toelichting niet voor de hand ligt, gaat dit ook niet op voor het eerste.
37. Appelarbiters volgen opdrachtgeefster in haar standpunt dat aan al het voorgaande in elk geval het wettelijk vermoeden is te ontlenen dat de vorderingen ter zake van het meerwerk, maar ook ter zake van de laatste termijn, tot het vermogen van Mulders Bouw nieuw zijn gaan behoren bij de oprichting van de nieuwe vennootschap Mulders Bouw nieuw, of in elk geval later door cessie van Jean Bouw op Mulders Bouw nieuw, waarvan dan mededeling (ex artikel 3:94 lid 1 BW) is gedaan bij brief van mr. Kerckhoffs en in ieder geval door het verzoekschrift tot arbitrage van de kant van Mulders Bouw nieuw.
38. Het is aan Jean Bouw om tegenbewijs tegen dat vermoeden te leveren.
39. Daartoe is onvoldoende de (…) schriftelijke verklaring van de heer [A] (…).
40. De heer [A] verklaart dat de facturen van 24 juni 2011 betreffende meerwerk (…) geen onderdeel uitmaken van het vermogen van Mulders Bouw nieuw en dat genoemde bedragen verschuldigd zijn aan Jean Bouw (…).
41. Deze verklaring is geen akte ex artikel 3:94 lid 1 BW tot (retro-)cessie van de vordering van Mulders Bouw nieuw op Jean Bouw. Evenmin is het een mededeling van een in een akte, waarvan het bestaan niet is gebleken, vastgelegde (retro-)cessie.
42. Appelarbiters kunnen dus daarlaten of de heer [A] rechtsgeldig, zoals betwist door opdrachtgeefster, Mulders Bouw nieuw kan vertegenwoordigen.
43. Mulders Bouw nieuw heeft geen (concern-) verband met Jean Bouw. Ook daarom kan de verklaring van de heer [A] , wat daar dus ook van zij, geen uitsluitsel geven over de vraag of Jean Bouw de titularis is ter zake van de vorderingen. Het ontbrekende concernverband heeft verder tot gevolg dat handelingen van Mulders Bouw nieuw (de brief van mr. Kerckhoffs en het verzoekschrift tot arbitrage) niet aan Jean Bouw (Mulders Bouw oud) kunnen worden toegerekend.
44. Jean Bouw heeft verzuimd stukken in het geding te brengen waaruit onmiskenbaar zou zijn op te maken dat bij de oprichting van Mulders Bouw nieuw alles van Mulders Bouw oud op Mulders Bouw nieuw is overgegaan, evenwel met uitzondering van louter de in geschil zijnde vorderingen.
45. Appelarbiters denken daarbij, met opdrachtgeefster, meer in het bijzonder aan de, door Jean Bouw zelf ook genoemde, aan de overdracht onderliggende overeenkomst tussen Mulders Bouw oud en Mulders Bouw nieuw, welke overeenkomst zonder meer op schrift gesteld moet zijn (geweest).
46. Dat Jean Bouw verzuimt bedoelde bewijsstukken in het geding te brengen, doet zij kennelijk om haar moverende redenen. Zij verzuimt eveneens aan te geven welke redenen dat zouden zijn, zodat appelarbiters een inhoudelijk oordeel daaromtrent niet kunnen laten meewegen bij hun beslissing in dezen.
47. Jean Bouw heeft in twee instanties – opdrachtgeefster heeft de kwestie ter zake van de ontvankelijkheid vanaf het begin af aan in stelling gebracht – tot zelfs nog in een schriftelijke ronde na de mondelinge behandeling in appel, de gelegenheid en de kans gehad om onomstotelijk in rechte vast te laten stellen dat zij rechthebbende is (gebleven) ter zake van de in geschil zijnde vorderingen. Naar het oordeel van appelarbiters heeft Jean Bouw zich niet van die taak gekweten.
48. De hierboven beschreven onduidelijkheid en de gevolgen daarvan dienen voor rekening en risico van Jean Bouw te blijven.
49. Hoewel Jean Bouw terecht aanvoert dat een naamswijziging geen identiteitswijziging van de rechtspersoon tot gevolg heeft, maakt dit al het voorgaande niet anders. Opdrachtgeefster voert, anders dan Jean Bouw stelt, niet aan dat Jean Bouw een nieuwe rechtspersoon zou zijn en op die grond niet gerechtigd tot de vorderingen.
50. Het aanbod van Jean Bouw om getuigen te horen, dient te worden gepasseerd nu verklaringen van getuigen niet het gemis van schriftelijke bewijsstukken kan repareren, waarvan gesteld noch gebleken is dat die in het ongerede zijn geraakt zodat louter nog door het horen van getuigen bewijs zou kunnen worden geleverd.
51. Appelarbiters moeten gelet op al het voorgaande vaststellen dat niet genoegzaam klip en klaar is komen vast te staan dat Jean Bouw de titularis is van de in geschil zijnde vorderingen. (…)