ECLI:NL:GHAMS:2019:2227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
200.244.693/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vernietiging van rechtshandelingen in faillissement en de benadeling van schuldeisers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van rechtshandelingen door [X] q.q., de moeder van een minderjarige, in het kader van haar faillissement. De curator had gevorderd dat de rechtshandeling, waarbij [X] in totaal € 25.550,- overboekte van de bankrekening van haar minderjarige kind naar haar eigen rekening, op grond van artikel 42 van de Faillissementswet (Fw) zou worden vernietigd. De rechtbank had deze vordering toegewezen, en [X] q.q. ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat de curator voldoende had aangetoond dat de schuldeisers door de overboekingen waren benadeeld. [X] q.q. had de stellingen van de curator niet gemotiveerd betwist, waardoor het hof de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank als uitgangspunt nam. Daarnaast oordeelde het hof dat het faillissement en het tekort daarin voor [X] ten tijde van de overboekingen met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien, ondanks dat er nog geen vonnis was gewezen in de procedure tegen haar. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [X] q.q. in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid bij het verrichten van rechtshandelingen door bestuurders in het licht van hun financiële situatie en de bescherming van schuldeisers in faillissementssituaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.244.693/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/625657 /HA ZA 17-294
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juli 2019
inzake
[X],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. G.F. de Graaf te Alkmaar,
tegen
mr. Nils Sebastian REERINK,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[X],
kantoorhoudende te Amsterdam,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] q.q. en de curator genoemd. De minderjarige wordt hierna [minderjarige] genoemd.
[X] q.q. is bij dagvaarding van 23 april 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2018, onder bovenstaand zaak-/rolnummer gewezen tussen de curator als eiser en [X] q.q. als gedaagde.
Ter rolle van 28 augustus 2018 is tegen de curator verstek verleend.
[X] q.q. heeft een memorie van grieven genomen en heeft bewijs van haar stellingen aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van de curator zal afwijzen, met beslissing
– uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten.
Ten slotte heeft [X] q.q. arrest gevraagd.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (in 2.1 tot en met 2.5) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[X] is de moeder van [minderjarige] en heeft het eenhoofdig gezag over hem.
2.2.
In de periode 17 april 2014 tot en met 23 april 2014 heeft [X] van haar bankrekening in totaal € 260.000,- overgemaakt naar een bankrekening op naam van [minderjarige] . Tussen 1 april 2014 en 27 mei 2014 heeft [X] q.q. in totaal € 234.450,- van de bankrekening van [minderjarige] naar haar eigen bankrekening overgemaakt. De overboekingen hadden in de meeste gevallen geen omschrijving of de omschrijving “terugbetaling” dan wel “terugboeking”.
2.3.
Op 27 mei 2014 heeft [X] tegenover de FIOD verklaard dat de overboekingen op de bankrekening van [minderjarige] werden gedaan ter voorkoming van beslaglegging.
2.4.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 september 2014 is een vordering van A2 Antwoordservice B.V. op [X] toegewezen. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2015 is een vordering van MC Slotervaart op [X] van ruim € 1,7 miljoen toegewezen.
2.5.
[X] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2015 failliet verklaard. Met ingang van 15 april 2016 is de curator tot opvolgend curator benoemd.

3.Beoordeling

3.1.
De curator heeft in eerste aanleg primair, voor zover in hoger beroep nog van belang, gevorderd om de rechtshandeling die ten grondslag ligt aan de overboekingen door [X] aan [minderjarige] in de periode van 2 april 2014 tot en met 26 mei 2014 van per saldo € 25.550,- op grond van artikel 42 Fw te vernietigen en [X] q.q. te veroordelen aan de curator € 25.550,- te voldoen, met rente. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen
3.2.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] q.q. met haar grieven op.
3.3.
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de schuldeisers van [X] door de overboekingen zijn benadeeld. Volgens [X] q.q. kunnen de stellingen van de curator dit oordeel niet dragen.
3.4.
De grief treft geen doel. De curator heeft in de inleidende dagvaarding gesteld dat het faillissement is uitgesproken op grond van in rechte toegewezen vorderingen van MC Slotervaart en van A2 Antwoordservice B.V. Volgens de curator bedraagt de totale vordering van MC Slotervaart € 1.740.181,29 en die van A2 Antwoordservice B.V. € 2.426.653,30, beide te vermeerderen met rente en proceskosten. Hij heeft voorts verwezen naar een bij de dagvaarding gevoegde lijst met voorlopig erkende crediteuren in het faillissement. Die lijst toont een totaalbedrag van € 5.680.906,37 aan voorlopig erkende crediteuren. Tot slot heeft de curator in de inleidende dagvaarding gesteld dat hij tot dat moment geen “direct actief” in de boedel had aangetroffen en dat de boedel “feitelijk leeg” is. Aldus heeft hij voldoende toegelicht dat de schuldeisers in het faillissement door de overboeking van (per saldo) € 25.550,- naar de bankrekening van [minderjarige] zijn benadeeld. [X] q.q. heeft de stellingen van de curator niet gemotiveerd betwist. Zij heeft volstaan met de kale stelling dat de schuldeisers in het faillissement niet zijn benadeeld als gevolg van de overboekingen, zonder in te gaan op de hier vermelde, concrete stellingen van de curator omtrent de toestand van de boedel. Als onvoldoende betwist is daarmee vast komen te staan dat de schuldeisers in het faillissement door de overboekingen zijn benadeeld.
3.5.
Grief 2 bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het faillissement en een tekort daarin voor [X] ten tijde van de overboekingen met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien. Aangevoerd wordt dat [X] eerst bij vonnis van 19 mei 2015 failliet is verklaard, terwijl de laatste overboeking naar [minderjarige] op
23 april 2014 heeft plaatsgevonden. De procedure van het MC Slotervaart tegen [X] liep op 23 april 2014 weliswaar al, maar er was nog geen vonnis gewezen. In het licht van deze feiten heeft de curator niet aan de op hem rustende stelplicht (en bewijslast) ter zake van de wetenschap van benadeling voldaan, aldus [X] q.q.
3.6.
[X] was van eind oktober 2006 tot in 2013 bestuurder van MC Slotervaart. Aangenomen moet worden – als door de curator gesteld en door [X] niet betwist – dat de toegewezen vordering van MC Slotervaart is gebaseerd op, kort gezegd, diverse transacties waarmee [X] ten bate van zichzelf vermogen aan MC Slotervaart heeft onttrokken zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestond. De curator noemt door [X] te veel ontvangen voorschotbetalingen op haar salaris, privéuitgaven met de creditcard van MC Slotervaart, privé- en zakelijke investeringen en andere uitgaven van [X] die waren gefinancierd door MC Slotervaart alsmede onrechtmatige en ongeoorloofde kluisonttrekkingen door [X] . De uitkomst van de procedure van MC Slotervaart kan voor [X] dan ook niet als verrassing zijn gekomen. [X] heeft dat ook niet gesteld, laat staan feitelijk toegelicht. Zij heeft ook niet gesteld dat zij aanleiding had om te menen dat zij de vordering van MC Sloterdijk zou kunnen voldoen, wat – mede gelet op de hoogte daarvan en de toestand van de boedel (zie 3.4, hiervoor) – wel op haar weg had gelegen. Op grond van een en ander moet worden aangenomen dat het faillissement en een tekort daarin voor [X] ten tijde van de overboekingen met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien, ook al was er toen nog geen vonnis in de zaak van MC Sloterdijk tegen haar gewezen. De hiervoor (in 2.3) genoemde, door [X] bij de FIOD afgelegde verklaring wijst daar ook op. Ook wijst daarop de (door de curator gestelde en door [X] niet betwiste) aard van de bij vonnis van 24 september 2014 toegewezen vordering van A2 Antwoordservice B.V. Ook de toewijzing van die vordering kan voor [X] niet als een verrassing zijn gekomen. Ook grief 2 faalt derhalve.
3.7.
De overige grieven behoeven geen bespreking. Zij richten zich niet tegen het bestreden vonnis, maar betreffen de subsidiaire en meer subsidiaire vordering van de curator. Aan de beoordeling daarvan is de rechtbank niet toegekomen en komt ook het hof niet toe. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [X] q.q. zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op nihil.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] q.q. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, E.E. van Tuyll van Serooskerken- Röell en A.P. Schoonbrood-Wessels en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.