ECLI:NL:GHAMS:2019:2032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
200.240.030/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding na beschuldigingen van diefstal en verduistering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2019, ging het om een hoger beroep van Mabeco IJmond B.V. tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter. De zaak draaide om de geldigheid van een ontslag op staande voet van een werknemer, [geïntimeerde], die beschuldigd werd van diefstal of verduistering van afsluiters van Tata Steel. Het hof oordeelde dat de dringende reden voor ontslag niet was komen vast te staan. Na het horen van getuigen, waaronder collega's van [geïntimeerde], concludeerde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verklaringen van de getuigen waren niet eenduidig en gaven geen sluitend bewijs van diefstal of verduistering. Het hof oordeelde dat het ontslag op staande voet onterecht was gegeven.

Daarnaast werd de transitievergoeding en een onregelmatigheidsvergoeding vastgesteld. Het hof oordeelde dat Mabeco een billijke vergoeding van € 45.500,- aan [geïntimeerde] moest betalen, omdat het ontslag in strijd was met de wet. De kantonrechter had eerder al een transitievergoeding van € 63.489,- toegekend, die het hof bevestigde. Het hof oordeelde ook dat Mabeco de proceskosten moest vergoeden, omdat zij in het ongelijk was gesteld. De beslissing van het hof benadrukt het belang van voldoende bewijs bij ontslag op staande voet en de rechten van werknemers bij onterecht ontslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.240.030/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 6516320 \ AO VERZ 17-158
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juni 2019
inzake
MABECO IJMOND B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. W. Hovingh te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats ] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. B.W.G. Orth te Blaricum.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Mabeco en [geïntimeerde] genoemd.
Op 6 november 2018 is een tussenbeschikking gegeven. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar de tussenbeschikking. Op 8 januari 2019 zijn getuigen gehoord door mr. G.C. Boot als raadsheer-commissaris. Hiervan is een proces-verbaal gemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Vervolgens zijn de volgende stukken ingediend:
  • conclusie na enquête door Mabeco;
  • akte na enquête door [geïntimeerde] .

2.De verdere beoordeling

Geldigheid ontslag op staande voet
2.1
Het hof heeft in de beschikking van 6 november 2018 Mabeco toegelaten tot het leveren van het bewijs met betrekking tot de door haar gestelde dringende reden dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel verduistering van zes afsluiters van Tata Steel.
2.2.1
[C] heeft als getuige verklaard: “Ik heb met [geïntimeerde] ( [geïntimeerde] , toevoeging hof) wel gesproken over die afsluiters. Ik vroeg hem op een dag hoe het gegaan was. Hij zei mij toen: het is toch jammer dat ik de sleutel van de fabriek niet meer heb, anders waren ze al uit elkaar, en waren ze al weg geweest. Ik vroeg hem toen of hij dat dan in het weekend zou doen en hij zei toen: ik doe dat in de baas zijn tijd. Ik vroeg hem toen een beetje lachend: wat zit er dan voor mij in?, en maakte een gebaar met mijn handpalm naar boven. [geïntimeerde] lachte toen zo’n beetje: daar moet je zelf voor zorgen. Toen wist ik dat dit voor eigen gewin was. Ik heb dat toen tegen niemand gezegd. Ik wilde er niets mee te maken hebben.” [C] heeft verder verklaard: “ [geïntimeerde] heeft mij gezegd: uit elkaar levert het meer op. Dat was denk ik die ochtend. Hij bedoelde daarmee dat wanneer je zo’n afsluiter naar de schroot brengt het meer waarde heeft als je de bronzen klep er zelf uitgehaald hebt. [geïntimeerde] liet mij ook zien dat die klep van brons was, hij wees op de klep en toen zag ik dat er op die klep geschraapt was, of dat er in geslepen was. Zoiets wordt niet gedaan om de klep te reviseren. Nu u het mij zo vraagt, trek ik daar de conclusie uit dat die klep dan voor de schroot bedoeld moet zijn. Toen ik dat zo zag wist ik dat dit niet voor de revisie was.” [C] heeft ook verklaard: “Ik heb niet zo veel echt samengewerkt met [geïntimeerde] , maar we zijn al een jaar of 20 collega’s. Onze relatie beschrijf ik als goed. Wij maakten vooral grappen en grollen. (…) Ik nam de opmerking van [geïntimeerde] dat hij, wanneer hij de sleutel had gehad, de afsluiters al naar de schroot had gebracht, volstrekt serieus. 100 procent serieus. Op een vraag van mr. Orth hoe dan mijn opmerking: wat zit er voor mij in? was bedoeld, zeg ik: dat was een grapje tussendoor.”
2.2.2
[K] , Investigator bij Tata Steel, (verder: [K] ) heeft als getuige verklaard: “Ik heb de gespreksverslagen die ik samen met mijn collega [A] heb opgesteld in deze zaak recent globaal doorgenomen. Wat ik daar heb opgeschreven klopt, in die zin dat ik dit van de geïnterviewden zo allemaal heb gehoord.” [K] heeft verder verklaard: “Op een vraag van meester Hovingh waarom ik geloof dat de verklaring van [geïntimeerde] niet klopt antwoord ik als volgt. Alle redenen zijn ook genoemd in ons rapport. [geïntimeerde] wist dat Mabeco deze afsluiters niet mocht reviseren. Mabeco is daarvoor niet gecertificeerd. Wanneer Tata Steel dergelijke afsluiters zou willen laten inspecteren dan gebeurt dat altijd door de eigen HTD. Dat is hier niet gebeurd. Als het dan tot revisie zou komen dan laat Tata Steel dat door een andere firma doen genaamd Micro Techniek, dus Mabeco zou nooit de opdracht tot revisie hebben gekregen. De afsluiters hoefden ook niet gereviseerd te worden, want ze werden vervangen en deze afsluiters waren niet herbruikbaar. Iedereen die betrokken was bij de warnband wist dat. Er waren twee mensen die een besluit hadden kunnen nemen over eventuele revisie en daartoe behoort zeker niet [B] . (…) [B] had ook moeten weten dat dit foute boel was en dat die afsluiters afgevoerd hadden moeten worden. Hij doet dit werk ook al heel lang en inspectie gebeurt door de HTD en revisie door Micro Techniek.”
2.2.3
[B] heeft als getuige verklaard: “Onze ploeg haalt vaak zelf spullen naar boven. Er is niet een vaste regel wat je daar dan mee moet doen. Soms moet het in de schrotbak en soms juist ook niet. De afsluiters hebben wij op het plein gezet. Ik hoorde voor het eerst van [geïntimeerde] dat hij iets met die afsluiters wilde. Hij zei dat hij ze wilde repareren. Deze afsluiters waren incourant, en ik vond het verhaal over de reparatie daarom aannemelijk. Je kon deze afsluiters niet meer kopen en er zaten er nog meer in de installatie.” [B] heeft verder verklaard: “Toen de afsluiters bij Tata werden opgehaald heb ik ervoor gezorgd dat er een uitvoer bon kwam. Die is namelijk nodig wanneer er goederen afgevoerd worden. Een tijdje later liet [geïntimeerde] mij weten dat hij een werkorder nodig had. Hij zei mij daarbij dat zijn baas de afsluiters anders wilde weggooien. Op zichzelf gebeurde het wel vaker dat zo een werkorder pas gegeven werd nadat de spullen al opgehaald waren. Het komt zelfs wel voor dat die werkorders pas veel later komen. Ik heb op dit verzoek van [geïntimeerde] die werkorder laten maken. De betreffende beheerder/werkvoorbereider was op vakantie. Daarom kon ik dat niet aan die persoon vragen. Ik heb toen die opdracht om de werkorder aan te maken aan iemand anders gegeven. Ik had hier geen enkel wantrouwen bij. Dat wantrouwen ontstond voor het eerst toen er twee rechercheurs verschenen. De mededeling van [geïntimeerde] dat zijn baas die afsluiters wilde weggooien vond ik wel vreemd want die dingen hebben waarde. Ik zei daarom dat ze dan desnoods maar terug moesten. Ik wist niet beter dan dat die afsluiters helemaal van staal waren of desnoods RVS.” [B] heeft ook verklaard: “Met betrekking tot de opmerking in het verslag dat de blauwe afsluiters vervangen zijn door andere afsluiters wil ik het volgende zeggen. Het kan kloppen dat deze afsluiters vervangen zijn door andere, maar dat neemt niet weg dat er elders in het systeem ook zulke afsluiters zitten en dat het economisch is om die te vervangen door herstelde afsluiters.”
2.2.4
[L] heeft als getuige verklaard: “Toen de heer [geïntimeerde] met de bedrijfswagen met daarin afsluiters bij Mabeco aankwam, vroeg hij mij of die afsluiters in de fabriek mochten staan. Ik zei dat dat goed was. Hij heeft ze in de fabriek ook neergezet, open en bloot. Ik heb hem niet gevraagd waar die afsluiters voor waren en hij heeft het me ook niet verteld. (…) Ik heb wel van [C] gehoord dat de afsluiters voor [geïntimeerde] zelf waren, [C] had dat van [geïntimeerde] gehoord. (…) Ik heb met die mededeling van [C] niets gedaan. Ik beschouwde het als een wandelgang verhaal.”
2.2.5
[D] heeft als getuige verklaard dat [geïntimeerde] tegen hem zei dat er een afsluiter(klep) bij Tata Steel moest worden opgehaald, dat hij dat heeft gedaan, dat er bij [B] een uitvoerbon klaarlag op naam van [geïntimeerde] , dat hij niet wist wat er met de klep zou gaan gebeuren en dat hij hem naar de zaak heeft gereden. [D] vervolgt: “Eenmaal bij Mabeco aangekomen, heb ik deze klep bij de andere kleppen neergelegd die daar al lagen. [geïntimeerde] was er op dat moment niet. [geïntimeerde] had mij te kennen gegeven dat die kleppen kwamen voor reparatie. Hij vroeg of ik wist hoe je die kleppen uit elkaar zou kunnen halen. Ik zei toen dat als je de pen eruit haalt ze gedemonteerd kunnen worden. Ik heb gezien dat hij daarmee bezig was. Ik heb er zelf ook bij geholpen. Ik ging ervan uit dat dat voor reparatie van die klep was. Ik had niet echt het idee dat wij bezig waren met iets wat niet in de haak was. U leest mij voor wat in het gespreksverslag van [K] en [geïntimeerde] staat. De woorden van [geïntimeerde] “uit elkaar levert het meer op” heb ik [geïntimeerde] niet zelf horen zeggen. Ik heb alleen via mijn collega [C] gehoord dat [geïntimeerde] dit gezegd had. Ik hoorde dit misschien een week nadat [geïntimeerde] en ik bezig waren geweest met die demontage. Toen ik dit van [C] gehoord had kreeg ik wel het idee dat de mogelijkheid zou kunnen bestaan dat [geïntimeerde] de kleppen voor schroot bedoeld had.”
2.3.1
Het hof oordeelt als volgt. Het moge zo zijn dat de regels binnen Tata Steel inhouden dat de inspectie over het mogelijk hergebruik van afsluiters door de technische dienst van het bedrijf gebeurt, en een eventuele daaropvolgende revisie geschiedt door een ander bedrijf dan Mabeco, maar dat neemt niet weg dat die regels voor [geïntimeerde] mogelijkerwijs niet duidelijk waren. [B] heeft als getuige verklaard het aannemelijk te vinden dat [geïntimeerde] de afsluiters meenam in verband met een mogelijke reparatie. [B] legde dat uit door erop te wijzen dat het economisch zou kunnen zijn wanneer Tata Steel afsluiters elders in het systeem zou vervangen door gereviseerde afsluiters. [geïntimeerde] heeft verklaard dat het onder meer tot zijn taak behoorde nieuw werk binnen te halen. Dat [geïntimeerde] de betreffende afsluiters meenam naar Mabeco in verband met een mogelijke revisie, acht het hof daarom niet uitgesloten. Dat [geïntimeerde] de afsluiters met deze bedoeling meenam, en niet voor eigen gewin, strookt met de omstandigheid dat hij de afsluiters voor iedereen zichtbaar in de fabriek van Mabeco heeft neergelegd en hiervoor toestemming vroeg en kreeg van [L] .
2.3.2
Wel een omstandigheid die een aanwijzing zou kunnen zijn dat [geïntimeerde] de afsluiters bij Tata Steel heeft gestolen of verduisterd, is zijn mededeling aan [C] , dat als hij de sleutel van het gebouw van Mabeco had gehad, de afsluiters al weg en uit elkaar gehaald waren, er daarmee kennelijk op doelend dat hij ze dan zelf verkocht zou hebben, gelet op de toevoeging: “uit elkaar levert het meer op”. [C] heeft deze mededeling, naar hij als getuige verklaarde, heel serieus opgevat. Het hof acht het desalniettemin goed mogelijk, dat de mededeling van [geïntimeerde] aan [C] niet serieus bedoeld was. Daarop wijst in de eerste plaats de verklaring van [C] dat [geïntimeerde] en hij vooral grappen en grollen maakten. Dit wordt bevestigd doordat [geïntimeerde] over de opmerking tegen [C] tegen de onderzoekers van Tata Steel heeft gezegd: “Heb ik dat gezegd? Misschien met een ‘gekke bek’.” Daar komt bij dat [C] , naar eigen zeggen, ook na de hierboven genoemde mededelingen van [geïntimeerde] , aan [geïntimeerde] vroeg: “wat zit er dan voor mij in?” hetgeen [C] als ‘grapje tussendoor’ kwalificeerde.
2.3.3
[C] heeft ook verklaard dat er op de klep die [geïntimeerde] hem liet zien, was geschraapt of in de klep geslepen was. Het staat echter niet vast dat dit schrapen of slijpen door [geïntimeerde] is geschied en ook niet dat dat onverenigbaar zou zijn met het (gedeeltelijk) demonteren van de klep in geval van revisie.
2.3.4
[D] heeft de opmerking “uit elkaar levert het meer op” niet zelf gehoord van [geïntimeerde] , maar heeft slechts van [C] gehoord dat [geïntimeerde] dat gezegd had. Het door [D] tegenover de onderzoekers van Tata Steel herhalen dat [geïntimeerde] de betreffende woorden had uitgesproken legt daarom geen extra gewicht in de schaal, nu het hof, zoals overwogen, het goed mogelijk acht dat de opmerking van [geïntimeerde] aan [C] bij wijze van grap is gemaakt.
2.4
Concluderend is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de betreffende afsluiters heeft gestolen of verduisterd. De verklaring van [K] maakt dat niet anders, nu hij en zijn collega [A] in het kader van het onderzoek enerzijds hebben geregistreerd wat de door hen geïnterviewde personen hebben verklaard – en die verklaringen zijn voor zover relevant besproken – en anderzijds hebben gewezen op omstandigheden die in onvoldoende mate kunnen bijdragen aan de conclusie dat [geïntimeerde] zich heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten gedragingen. De door Mabeco gestelde dringende reden voor het ontslag is daarmee niet aanwezig. Het op grond van die gestelde diefstal of verduistering gebaseerde ontslag op staande voet is daarom ten onrechte gegeven.
Onregelmatigheidsvergoeding
2.5
Nu Mabeco de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] heeft opgezegd zonder inachtneming van de voor Mabeco geldende opzegtermijn, is Mabeco op grond van artikel 7:672 lid 10 BW een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [geïntimeerde] heeft gesteld, en Mabeco heeft niet weersproken, dat deze vergoeding € 20.182,- bruto bedraagt. Voor zover Mabeco met randnummer 2.18 van het beroepschrift beoogt een grief aan te voeren tegen de bestreden beschikking op dit onderdeel, faalt deze grief.
Transitievergoeding
2.6.1
De kantonrechter heeft Mabeco veroordeeld om aan [geïntimeerde] een transitievergoeding te betalen van € 63.489,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2017. De kantonrechter heeft hierbij overwogen uit te gaan van 1 augustus 2001 als datum indiensttreding. Mabeco heeft in haar beroepschrift gesteld dat, uitgaande van 1 augustus 2001 als datum indiensttreding, de transitievergoeding € 38.823,- bruto bedraagt. [geïntimeerde] heeft hiertegen ingebracht dat uitgaande van 1 augustus 2001 de transitievergoeding € 44.564,- bedraagt, omdat rekening moet worden gehouden met een maandelijkse prestatiebonus van € 650,-, die deel uitmaakt van het loonbegrip dat voor de berekening van de transitievergoeding gehanteerd dient te worden. Mabeco heeft dit laatste niet weersproken.
2.6.2
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel aangevoerd dat moet worden uitgegaan van 1 mei 1985 dan wel van 13 december 1993 als datum van indiensttreding. In het eerste geval bedraagt de transitievergoeding volgens hem € 79.000,- dan wel € 77.000,- bruto, in het tweede geval € 63.489,- bruto. Mabeco heeft deze bedragen niet gemotiveerd weersproken, maar wel betwist dat van deze data van indiensttreding moet worden uitgegaan.
2.7
Het hof overweegt als volgt.
2.7.1
[geïntimeerde] is naar zijn zeggen per 1 mei 1985 in dienst getreden bij De Tunnel B.V. (verder: De Tunnel). De Tunnel exploiteerde een machinefabriek en constructiewerkplaats. De Tunnel ging in 1993 failliet en de activiteiten van het bedrijf werden, zoals uit diverse door [geïntimeerde] overgelegde en door Mabeco niet weersproken verklaringen blijkt, overgenomen door Egon [X] B.V. Met [geïntimeerde] is ingaande 13 december 1993 door Egon [X] B.V. een (nieuwe) arbeidsovereenkomst aangegaan, voor onbepaalde tijd en in de functie van montage bankwerker.
2.7.2
De overgang van De Tunnel naar Egon [X] B.V. betreft geen overgang in de zin van artikel 7:662 BW, gelet op het faillissement van De Tunnel en het bepaalde in artikel 7:666 BW.
2.7.3
De vraag of sprake is van opvolgend werkgeverschap tussen De Tunnel en Egon [X] B.V. dient te worden beoordeeld aan de hand van het oude artikel 7:668a BW, nu de werkgeverswisseling heeft plaatsgevonden voor 1 juli 2015. De vervolgens te beantwoorden vraag is of tussen De Tunnel en Egon [X] B.V. “zodanige banden” (hebben) bestaan dat Egon [X] B.V. is aan te merken als opvolgend werkgever (Hoge Raad 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2905). Hiertoe is bepalend (Hoge Raad 11 mei 2012, LJN BV9603) of (i) de nieuwe overeenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst en (ii) tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever.
2.7.4
Uit de door [geïntimeerde] overgelegde schriftelijke verklaringen blijkt dat de firma Egon [X] onder andere het aan de [adres] bedrijfspand heeft gekocht van De Tunnel en dat vader en zoon [X] voor de eigendomsoverdracht uit Duitsland overkwamen. Naar zeggen van [Y] , oud directeur van [Y] Makelaars en kennelijk bij die eigendomsoverdracht betrokken, liep [E] ( [E] senior, toevoeging hof) “daar rond als bedrijfsleider en regelde de zaken in Nederland”. [Y] voegt hieraan toe: “Bij deze bevestig ik dat [E] direct betrokken was bij de firma [X] .” [F] , naar zijn zeggen sinds september 1988 werkzaam bij De Tunnel, verklaart schriftelijk: “De Tunnel B.V. werd overgenomen door Egon [X] uit Duitsland en [E] kwam met Egon [X] mee. [E] was in Nederland werkzaam en werkte voor Egon [X] op het Tata terrein en hij was destijds het aanspreekpunt voor de heer [G] , die de manager was voor Egon [X] in Europa. (…) Heeft zich opgewerkt tot bedrijfsleider en later directeur. Ik heb tot ongeveer 2001 bij Egon [X] B.V. gewerkt, zowel dus samen met [E] als met [geïntimeerde] .” [H] verklaart schriftelijk: “Ik heb vroeger gewerkt bij De Tunnel in IJmuiden. Toen De Tunnel failliet ging werd het overgenomen door Egon [X] en kwam ik daar dus in loondienst. Ik ken [E] en [geïntimeerde] van Egon [X] want daar heb ik toen met allebei mee samen gewerkt.” [I] verklaart in vergelijkbare bewoordingen. [J] , directeur van machinefabriek [J] , verklaart: “Wij hebben vroeger regelmatig zaken gedaan met De Tunnel B.V., totdat dat bedrijf failliet ging en werd overgenomen door Egon [X] B.V. [E] was de contactpersoon daarbij. Later werden de werkzaamheden overgenomen door MaBeCo B.V. waarbij [E] ook de contactpersoon was met wie ik zaken deed.”
2.7.5
Uit alle overgelegde verklaringen blijkt dat er een nauwe betrokkenheid was tussen Egon [X] B.V. en [E] senior. Uit die verklaringen blijkt echter op geen enkele wijze dat [E] senior ook betrokken was bij De Tunnel B.V. [geïntimeerde] heeft ten aanzien van De Tunnel en Egon [X] B.V. gesteld dat sprake is geweest van een geruisloze voortzetting van de werkzaamheden met grotendeels dezelfde werknemers en leidinggevende die kennis had van en inzicht in de werkzaamheden van de werknemers en dat de werkzaamheden bij Egon [X] B.V. verricht werden vanuit dezelfde locatie en hetzelfde vestigingsadres als waar de Tunnel B.V. haar onderneming exploiteerde. De entiteit van waaruit de activiteiten werden verricht is dezelfde gebleven, zodat gesteld kan worden dat tussen De Tunnel B.V. en Egon [X] B.V. sprake is geweest van een zekere band, om welke reden Egon [X] B.V. als opvolgend werkgever van De Tunnel moet worden beschouwd, aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft echter niet specifiek toegelicht welke banden er tussen De Tunnel en Egon [X] B.V. waren, anders dan dat Egon [X] , ondersteund door [E] senior, het bedrijfspand van De Tunnel heeft gekocht en de activiteiten van De Tunnel heeft voortgezet. Meer in het bijzonder blijkt niet van enige betrokkenheid van [E] senior bij De Tunnel anders dan dat hij als (vertegenwoordiger van) de koper optrad. Daarmee is niet gebleken van ‘zodanige banden’ tussen De Tunnel en Egon [X] B.V. dat tussen hen sprake is van opvolgend werkgeverschap.
2.7.6
Uit de hierboven onder 3.7.4 genoemde verklaringen blijkt wel van ‘zodanige banden’ tussen Egon [X] B.V. en Mabeco. Deze banden bestaan eruit dat [E] senior in Nederland de centrale persoon binnen Egon [X] B.V. was en dat hij dat hij dat ook was binnen Mabeco. In feite heeft [geïntimeerde] vanaf 1993 steeds onder de leiding van [E] senior gewerkt. De functie van [geïntimeerde] is ook niet wezenlijk veranderd: daar waar hij op 13 december 1993 bij Egon [X] B.V. in dienst is gekomen als machinewerker, is deze functie geëvolueerd tot montageleider. Mabeco heeft daarom te gelden als opvolgend werkgever ten opzichte van Egon [X] B.V.
2.7.7
Uitgaande van 13 december 1993 als datum van indiensttreding, en rekening houdende met een maandelijkse prestatiebonus van € 650,- , bedraagt de transitievergoeding € 63.489,- bruto. Het door de kantonrechter toegekende bedrag is daarmee, hoewel met een andere onderbouwing, juist. De grieven I tot en met IV in incidenteel appel zijn op zich terecht, maar leiden niet tot een andere uitkomst dan als door de kantonrechter bepaald. Het kennelijk als grief bedoelde bepaalde in randnummer 2.22 van het principaal beroep faalt.
2.7.8
Mabeco heeft tenslotte aangevoerd dat het gedrag van [geïntimeerde] is aan te merken als ernstig verwijtbaar en dat daarom geen transitievergoeding is verschuldigd. Op grond van hetgeen door het hof onder 2.4 is overwogen, is het hof van oordeel dat het gedrag van [geïntimeerde] niet is aan te merken als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten.
Billijke vergoeding
2.8
Nu Mabeco in strijd met artikel 7:671 BW de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] heeft opgezegd, en in zoverre een ernstig verwijt treft, kan aan [geïntimeerde] op grond van artikel 7:681 BW een billijke vergoeding worden toegekend. Voor de vaststelling van de hoogte van de aan [geïntimeerde] toe te kennen billijke vergoeding zijn onder andere de door de Hoge Raad in de beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle) genoemde gezichtspunten van belang.
2.8.1
Dit betreft in de eerste plaats de te verwachten resterende duur van het dienstverband indien het ontslag op staande voet niet had plaatsgevonden. Gelet op de lengte van het bij Egon [X] B.V. en bij Mabeco bestaande dienstverband, in combinatie met de leeftijd van [geïntimeerde] ten tijde van het ontslag (55 jaar) lag het niet voor de hand dat [geïntimeerde] eigener beweging op korte termijn het dienstverband met Mabeco zou hebben beëindigd. Daar staat tegenover dat Tata Steel [geïntimeerde] de toegang tot haar terrein had ontzegd op grond van de onderzoeksresultaten van [K] en [A] . Niet duidelijk is welke positie Tata Steel zou hebben ingenomen indien zij ervan op de hoogte was geraakt dat er niet van kan worden uitgegaan dat [geïntimeerde] zich schuldig had gemaakt aan diefstal en/of verduistering van de afsluiters. En als Tata Steel zou hebben volhard in haar beslissing [geïntimeerde] de toegang tot haar terrein te ontzeggen, dan is het onzeker of een verzoek van Mabeco tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] zou zijn toegewezen.
2.8.2
Welke kansen [geïntimeerde] op de arbeidsmarkt had of heeft is niet duidelijk geworden. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het beroepschrift heeft hij gesproken over het per 1 oktober 2018 (zijn) gaan verrichten van werkzaamheden. Dit sluit niet uit dat [geïntimeerde] als gevolg van het einde van het dienstverband met Mabeco toch inkomensverlies heeft geleden of zal lijden.
2.8.3
Het valt Mabeco ernstig te verwijten het ontslag op staande voet aan [geïntimeerde] te hebben gegeven. Daar staat tegenover dat [geïntimeerde] ook een rol heeft gespeeld in de gebeurtenissen die hebben geleid tot dit ontslag, onder andere door tegenover [C] zodanige uitlatingen te doen, dat deze meende dat [geïntimeerde] de afsluiters voor eigen gewin van het terrein van Tata Steel had afgevoerd.
2.8.4
Aan [geïntimeerde] is een onregelmatigheidsvergoeding toegekend alsmede een transitievergoeding. Beide vergoedingen beperken de hoogte van de schade die [geïntimeerde] lijdt als gevolg van het verlies van zijn dienstverband met Mabeco.
2.8.5
De precieze hoogte van de resterende schade is, gelet op de onzekerheden in dezen, niet vast te stellen. Het hof zal deze schade daarom schatten. Het hof schat deze hoogte, net als de kantonrechter en conform het verzoek van [geïntimeerde] , op een bedrag van € 45.500,- bruto.
Buitengerechtelijke kosten
2.9
[geïntimeerde] heeft een incidentele grief V aangevoerd tegen de afwijzing door de kantonrechter van door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 1.275,-. Mabeco heeft hier onder andere tegenover gesteld dat [geïntimeerde] de gestelde gemaakte buitengerechtelijke kosten in eerste aanleg niet heeft onderbouwd. [geïntimeerde] heeft die onderbouwing ook in hoger beroep niet gegeven. Het hof is met Mabeco van oordeel dat [geïntimeerde] zijn verzoek tot toekenning van buitengerechtelijke kosten onvoldoende heeft onderbouwd. De grief faalt en het verzoek wordt afgewezen.
Vakantiegeld
2.1
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel € 1.616,75 aan vakantiegeld verzocht en
€ 913,97 aan vakantie-uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2017. Tegen dit verzoek heeft Mabeco geen verweer gevoerd. Het hof zal Mabeco daarom veroordelen aan [geïntimeerde] te betalen € 1.616,75 aan vakantiegeld en € 913,97 aan vakantie-uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging welke zal worden beperkt tot 20% en de wettelijke rente over het vakantiegeld en de vakantie-uren vanaf 31 oktober 2017. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat te verwachten is dat Mabeco over deze nabetaling geen deugdelijke bruto/netto-specificatie zal verstrekken; zijn verzoek om Mabeco te gelasten deze specificatie te verstrekken op straffe van een dwangsom zal daarom worden afgewezen.
Bewijs
2.11
Mabeco en [geïntimeerde] hebben geen bewijs aangeboden van concreet omschreven feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden leiden.
Proceskosten
2.12
[geïntimeerde] heeft bij grief VI in incidenteel appel aangevoerd dat de kantonrechter de proceskosten in eerste aanleg ten onrechte heeft gecompenseerd en dat in plaats daarvan de kantonrechter Mabeco als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten had moeten veroordelen. Het hof acht deze grief gegrond. Mabeco is in eerste aanleg overwegend in het ongelijk gesteld en zal in de proceskosten in eerste instantie worden veroordeeld. Mabeco zal als de in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten in principaal appel worden veroordeeld. In incidenteel appel zijn beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, zodat die proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.Beslissing

Het hof:
in principaal en in incidenteel appel
vernietigt de bestreden beslissing voor zover de proceskosten zijn gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoend:
veroordeelt Mabeco in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 78,- aan verschotten en € 750,- aan salaris ;
bekrachtigt voor het overige de bestreden beschikking;
veroordeelt Mabeco aan [geïntimeerde] te betalen € 1.616,75 aan vakantiegeld en € 913,97 aan vakantie-uren, vermeerderd met 20% aan wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het vakantiegeld en de vakantie-uren vanaf 31 oktober 2017;
veroordeelt Mabeco in de kosten van het geding in principaal appel en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 318,- aan verschotten en € 3.222,- aan salaris;
compenseert de kosten in incidenteel appel in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M.M. Steenberghe, G.C. Boot en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
18 juni 2019.