ECLI:NL:GHAMS:2019:2028

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
23-001028-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door valse hoedanigheid en nietigheid van dagvaarding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor oplichting, waarbij hij zich voordeed als eigenaar van een internetwinkel en valse hoedanigheden aannam om benadeelden te bewegen tot het overmaken van geldbedragen. De tenlastelegging omvatte twee punten, waarbij het hof oordeelde dat de dagvaarding voor het tweede punt nietig was vanwege een gebrek aan specifieke omschrijving van de feitelijke oplichtingshandelingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [benadeelde 5] door zich voor te doen als eigenaar van een internetwinkel en een website te verkopen zonder deze daadwerkelijk te leveren. De verdachte werd vrijgesproken van de andere tenlasteleggingen. Het hof heeft de strafmaat bepaald op een taakstraf van 80 uren, met een voorwaardelijke hechtenis van 40 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3], [benadeelde 4] en [benadeelde 6] afgewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 5] tot schadevergoeding van € 1.400 werd toegewezen. Het hof benadrukte het belang van een duidelijke tenlastelegging en de noodzaak voor de verdachte om te weten waartegen hij zich moest verdedigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001028-18
datum uitspraak: 18 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-218239-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 december 2018, 18 januari 2019 en 4 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij
artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek
ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 26 november 2014 tot en met 09 april 2015 te Huizen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer (girale) geldbedragen, van in totaal 5150 euro, in elk geval enig goed, door
- zich voor te doen als eigenaar van een internetwinkel, te weten [naam],
- via een website domeinnamen fictief te koop aan te bieden en/of
- een of meer betalingen van voornoemd(e) perso(o)n(en) te accepteren en de bestelde goed(eren) niet te leveren;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 01 april 2015 tot en met 20 april 2015 te Huizen, althans in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankrekeningnummer en/of het pinnen van een of meerdere geldbedragen door voornoemde [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] heeft overgehaald hun bankrekening te mogen gebruiken en/of daarop gestorte bedragen voor hem, verdachte, te pinnen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.

Geldigheid van de dagvaarding

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
In artikel 261 Sv zijn de eisen waaraan de tenlastelegging moet voldoen opgenomen, namelijk vermelding van feit, tijd, plaats en wettelijke voorschriften. Hieraan ligt ten grondslag dat de beschrijving van het gebeuren in de tenlastelegging voldoende specifiek moet zijn. De tenlastelegging dient de verdachte immers te informeren over het voorval waarvoor hij terecht moet staan, zodat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Ook voor de rechter is de tenlastelegging leidend. Het strafrechtelijk verwijt dat de verdachte ten laste wordt gelegd moet derhalve voldoende worden verfeitelijkt in de tenlastelegging opdat iedereen weet waar tijdens het proces de aandacht zich op moet richten.
In het onder 2 ten laste gelegde is opgenomen waartoe [benadeelde 7] en [benadeelde 6] zijn bewogen, namelijk het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankrekeningnummer en/of het pinnen van één of meerdere geldbedragen. De daaraan voorafgaande verrichte oplichtings-handelingen, de handelingen waardoor [benadeelde 7] en [benadeelde 6] zouden zijn bewogen, zijn slechts in
de algemene termen zoals die in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn opgenomen beschreven. Een omschrijving van de feitelijke oplichtingshandelingen ontbreekt in de tenlastelegging.
Nu het openbaar ministerie heeft verzuimd een tenlastelegging op te maken waarin de feitelijke handelingen zijn omschreven op grond waarvan [benadeelde 7] en [benadeelde 6] zijn bewogen tot afgifte van onder andere hun rekening nummer, is het hof van oordeel dat de dagvaarding wat betreft het onder 2 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard.

Algemene overwegingen

Het hof merkt op dat in het algemeen spraakgebruik het enkele niet nakomen van een verbintenis al snel wordt gezien of wordt geduid als ‘oplichting’. Bij een strafrechtelijke vervolging is vanzelfsprekend echter slechts leidend het Wetboek van Strafrecht, artikel 326 Sr, en daarin worden zwaardere eisen gesteld om tot een veroordeling ter zake van oplichting te kunnen komen. De wetgever wil - kort samengevat - voorkomen dat de enkele civielrechtelijk wanprestatie al leidt tot een strafrechtelijke veroordeling. Het enkele zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper die in staat
en voornemens is het goed te leveren levert dan ook niet het aannemen van een valse hoedanigheid
op in de zin van dit artikel 326 Sr. Voorts is van belang op te merken dat op grond van voornoemde delictsomschrijving vereist is dat iemand door een oplichtingmiddel tot iets moet zijn bewogen, hetgeen betekent dat moet kunnen worden vastgesteld dat de persoon die van oplichting aangifte heeft gedaan (pas) is overgegaan tot het verrichten van de in de aangifte omschreven handeling doordat de verdachte bij de aangever door een specifieke, voldoende ernstige mate van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen teneinde daar misbruik van te maken, met daarbij de (niet onbelangrijke) kanttekening dat de rechter - gezien hetgeen hiervoor in verband met artikel 261 Sv is opgemerkt - niet buiten de in de tenlastelegging aangegeven oplichtingsmiddelen (om) tot een veroordeling kan komen.
In het recente ‘overzichtsarrest oplichting’ [1] heeft de Hoge Raad overwogen dat het bij strafbaarstelling van oplichting gaat om gevallen waarin de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken, maar ook dat van de ander de in het algemeen en in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid mag worden verwacht. Kort samengevat kan gezegd worden dat moet worden onderzocht of er sprake is van een voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen, waarvan naar het oordeel van het hof sprake is “als men er na de nodige omzichtigheid te hebben betracht toch intuint”. Dit zal niet alleen moeten blijken uit de bewijsmiddelen, maar zal ook
op een juiste wijze ten laste moeten zijn gelegd. De tenlastelegging dient immers als grondslag voor
het processuele debat (met de mogelijkheid tot wijziging van de tenlastelegging gedurende het proces).

(Bewijs)overwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

In een door de verdachte opgestelde en ter terechtzitting in hoger beroep op 17 december 2018 overgelegde verklaring heeft de verdachte - samengevat - naar voren gebracht dat hij niet wil
opdraaien voor iets wat hij niet heeft gedaan, dat het enige wat naar hem leidt de verklaringen
van [benadeelde 6] en [benadeelde 7] zijn, dat hij hen niet kent en dat zij hem zwart willen maken dan
wel dat zij onder een hoedje spelen, elkaar kennen en makkelijk geld willen verdienen door
andermans websites te verkopen en toen ze eenmaal gepakt waren ze iemand - te weten hem -
de schuld moesten geven.
Het hof heeft gezien dit verweer ter terechtzitting van 4 juni 2019 [benadeelde 6] en [benadeelde 7]
gehoord en verwerpt op basis daarvan dit door de verdachte gevoerde verweer.
Onder 1 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij de daarin genoemde aangevers heeft bewogen
tot afgifte van geldbedragen door gebruik te maken van de volgende oplichtingsmiddelen:
  • zich voor te doen als eigenaar van een internetwinkel, te weten [naam];
  • via een website domeinnamen fictief te koop aan te bieden; en/of
  • een of meer betalingen te accepteren en de bestelde goederen niet te leveren.
Het hof merkt op dat “het een of meer betalingen accepteren en de bestelde goederen niet leveren”
niet als oplichtingsmiddel kan worden geduid, aangezien van deze enkele omstandigheid niet kan worden gezegd dat er sprake is van het aannemen van een valse hoedanigheid. Op grond van deze omstandigheid kan dan ook bij geen van de aangevers tot het oordeel worden gekomen dat er sprake is van oplichting in de zin van artikel 326 Sr.
Uit de aangiften van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] blijkt slechts dat zij een betaling hebben verricht en dat niet geleverd is. Dit is - in het licht van hetgeen hiervoor is opgenomen - onvoldoende tot bewijs te kunnen komen dat zij in de zin van artikel 326 Sr zijn opgelicht. De verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Overigens kan de vraag worden gesteld of deze beide aangevers voorafgaand aan de betaling zelf wel de nodige omzichtigheid hebben betracht om hetgeen is gebeurd
te voorkomen. Uit niets blijkt dat zij voorafgaand aan de betaling enig onderzoek naar de persoon met wie zij op internet te maken hadden hebben verricht.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte kan worden veroordeeld voor oplichting van de aangevers [benadeelde 2], [benadeelde 4] en [benadeelde 5] geldt het navolgende.
Als reeds overwogen is de rechter gebonden aan hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen. De vraag die gesteld moet worden (en rest) is of zij hetzij doordat de verdachte zich heeft voorgedaan als eigenaar van een internetwinkel, te weten [naam], hetzij doordat hij via een website domeinnamen fictief te koop heeft aangeboden zijn bewogen tot hun handelen.
Uit de aangifte van [benadeelde 5] blijkt dat de aangever contact heeft gehad met de verdachte over de op internet te koop aangeboden website [website]. In de contacten van aangever met
de verdachte is gesproken over het beheer van de website en de operationele zaken. Ook zijn er door de verdachte websitestatistieken opgestuurd over de inkomsten van de website. De verdachte heeft zich daarbij voorgedaan als eigenaar van [naam] en in die hoedanigheid heeft hij de website verkocht. Vervolgens heeft [benadeelde 5] op 18 december 2014 € 1.400,00 overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [benadeelde 6]. Dit rekeningnummer behoort toe aan de toenmalige vriendin van aangever [benadeelde 6], zij heeft verklaard dit bedrag van haar rekening te hebben gepind en aan de verdachte te hebben overhandigd. De website is vervolgens nimmer aan aangever geleverd. Aldus is de aangever doordat de verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen, te weten het zijn van eigenaar van [naam], bewogen tot afgifte van een geldbedrag.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat oplichting door de verdachte niet bewezen kan worden omdat het gestorte bedrag niet één op één overeenkomt met het door [benadeelde 6] opgenomen bedrag, verwerpt het hof. Het sluiten van de boekhouding (er ontbreekt € 100,00) is niet relevant voor de bewezenverklaring van de oplichting door de verdachte. Hoe het daarna wordt besteed is immers niet relevant. Overigens heeft [benadeelde 6] voor dit ‘tekort’ een plausibele verklaring gegeven, namelijk dat zij zelf nog over contant geld beschikte waarmee zij het bedrag heeft aangevuld.
Uit de aangifte van [benadeelde 2] - zoals opgenomen in het dossier - blijkt niet dat de verdachte zich tegenover [benadeelde 2] heeft voorgedaan als eigenaar van [naam], zodat de verdachte niet op basis van dit oplichtingsmiddel kan worden veroordeeld. Met betrekking tot het fictief aanbieden van websites door de verdachte wordt overwogen dat het hof ook op basis van dit in de tenlastelegging opgenomen onderdeel niet tot een veroordeling van de verdachte kan komen, in dit verband wordt erop gewezen dat hier in feite wordt herhaald wat staat achter het derde in de tenlastelegging opgenomen gedachtestreepje en waarvan in beginsel moet worden aangenomen dat het aannemen van die valse hoedanigheid
- te weten, die van het enkele zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper die in staat
en voornemens is het goed te leveren - niet het aannemen van een valse hoedanigheid oplevert in de zin van dit artikel 326 Sr. Dit alles geldt eveneens voor de aangifte van [benadeelde 4].
In aansluiting hierop wordt opgemerkt dat uit de aangifte van [benadeelde 2] volgt dat er wel degelijk aanwijzingen zijn dat er sprake is van oplichting van [benadeelde 2] door de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels en ook dat [benadeelde 2] de nodige omzichtigheid heeft betracht voorafgaand aan het verrichten van de betaling, echter enkel op basis van het dossier kan niet tot een veroordeling worden gekomen, aangezien dit onderdeel van het dossier onvoldoende is uitgewerkt in de tenlastelegging. Of ook door aangever [benadeelde 4] voorafgaand aan de betaling de nodige voorzichtigheid heeft betracht kan niet met voldoende zekerheid worden opgemaakt uit het dossier, wel ligt het er min of meer in besloten.
Het hof is van oordeel dat, gelet op dit alles, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte aangever [benadeelde 5] heeft opgelicht. Een vrijspraak zal volgen voor zover het de andere aangiftes betreft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 26 november 2014 tot en met 09 april 2015 in Nederland, met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, door
- zich voor te doen als eigenaar van een internetwinkel, te weten [naam].
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Voorts zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3], [benadeelde 1], [benadeelde 5] en [benadeelde 4] geheel toegewezen,
met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
is niet-ontvankelijk verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair te vervangen door 80 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Voorts heeft de advocaat-generaal de gehele toewijzing gevorderd van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3], [benadeelde 1], [benadeelde 5] en [benadeelde 4] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft zich naar [benadeelde 5] toe voorgedaan
als eigenaar van [naam] en in die valse hoedanigheid heeft hij de website [website] te koop aangeboden. Daarbij is de verdachte geraffineerd te werk gegaan door zijn eigen identiteit verscholen te houden en [benadeelde 5] het geld over te laten maken naar de bankrekening van [benadeelde 6]. Hiermee heeft de verdachte de directe lijn naar hemzelf doelbewust versluierd. Het hof rekent dit de verdachte aan. Door zijn handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen van [benadeelde 5]. Hierdoor zijn niet alleen bij dit slachtoffer gevoelens van achterdocht en wantrouwen ontstaan maar door dit handelen ontstaan deze gevoelens in de maatschappij in het algemeen.
Gelet op de ernst van het feit en teneinde herhaling door de verdachte ervan te voorkomen acht het hof, alles afwegend een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.400, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.050, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van de onder 1 ten laste gelegde oplichting ten aanzien van [benadeelde 3] kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen. Dit laat onverlet de mogelijkheid van [benadeelde 3] zijn vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.200, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van de onder 1 ten laste gelegde oplichting ten aanzien van [benadeelde 1] kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen. Dit laat onverlet de mogelijkheid van [benadeelde 1] zijn vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van de onder 1 ten laste gelegde oplichting ten aanzien van [benadeelde 4] kan de benadeelde partij niet in der vordering worden ontvangen. Dit laat onverlet de mogelijkheid van [benadeelde 4] zijn vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Voor de vergoeding van bovenstaande immateriële schade ontbreekt een wettelijke grondslag. De verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) bestaande uit
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 18 december 2014.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mrs. A.M. van Amsterdam, A.D.R.M. Boumans en S. Clement, in tegenwoordigheid van
mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juni 2019.
=========================================================================
[…]