4.1.De rechtbank heeft in de uitspraak met nummer HAA 16/4416 (belastingjaar 2014) het volgende overwogen en geoordeeld:
“9. Artikel 6.1 van de Wet IB 2001 luidt - voor zover van belang - als volgt:
“1. Persoonsgebonden aftrek is het gezamenlijke bedrag van:
a. de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten en (…).
2. Persoonsgebonden aftrekposten zijn de:
(…)
d. uitgaven voor specifieke zorgkosten (afdeling 6.5)”
10. Het begrip uitgaven voor specifieke zorgkosten is nader uitgewerkt in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dit artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
(…)
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hupmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;
(…)
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriele regeling te stellen regels
(…)”
11. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de uitgaven ook daadwerkelijk zijn gedaan.
12. Eiseres claimt thans € 59,25 aftrek voor kosten van medicijnen. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat bij gebreke van betalingsbewijzen niet blijkt of de betreffende medicijnen door eiseres zelf dan wel door de zorgverzekering zijn betaald. Op de door eiseres overlegde nota’s van de apotheek staat louter vermeld welke middelen op welke datum aan eiseres zijn geleverd, en wat de kosten bedragen, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat eiseres de verschuldigde bedragen heeft voldaan. Verweerder heeft daarom terecht de geclaimde kosten van € 59,25 niet in aftrek toegelaten.
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
13. Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet IB 2001 luidt als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit worden gedaan voor:
(…)
[g]. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;”
Artikel 38, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wet IB 2001 (tekst 2014) luidt als volgt:
“1. Uitgaven voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden in aanmerking genomen tot een bedrag van € 310 dan wel, […] indien:
a. de genoemde uitgaven voortvloeien uit ziekte of invaliditeit van een persoon als bedoeld in artikel 6.16 van de wet die tot het huishouden van de belastingplichtige behoort;
b. de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren.”
14. De rechtbank overweegt dat de onderhavige aftrek is bedoeld voor ziektes die structureel extra kosten voor kleding en beddengoed met zich meebrengen, zoals incontinentie, motorische handicaps, spierziekten en huidziekten. Eiseres heeft ter onderbouwing van de aftrek een aantekening op de dieetverklaring gemaakt inhoudende dat sprake is van huidproblematiek in verband met oncologische behandelingen en eczeem. Deze enkele vermelding is ontoereikend, nu niet zonder meer kan worden aangenomen dat de door de huisarts geplaatste handtekening en het stempel op de dieetverklaring mede een expliciete instemming inhoudt met betrekking tot de extra aantekening betreffende het eczeem. Voorts geldt dat aan eiseres eenmaal Lanette crème is voorgeschreven en eenmaal Cetomacrogol crème. Volgens informatie van verweerder zijn beide snel intrekkende crèmes. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat door eiseres extra kosten voor kleding en beddengoed zijn gemaakt.
Kostenvergoeding bezwaarfase
15. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Nu zowel het bezwaar als het beroep ongegrond zijn verklaard, is geen sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid en bestaat geen recht op kostenvergoeding. De rechtbank komt daarom niet toe aan een oordeel over de vraag of het telefonisch onderhoud in casu voor het bepalen van de hoogte van de kostenvergoeding als een hoorgesprek kwalificeert.
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
17. Bij deze uitkomst van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.”