In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen [appellante] en ING Bank N.V. [appellante] had in eerste aanleg gevorderd dat ING haar persoonsgegevens zou verwijderen uit het Incidentenregister (IVR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR), en dat ING zou worden verboden om over te gaan tot openbare verkoop van haar woning. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had deze vorderingen afgewezen, waarna [appellante] in hoger beroep ging met vier grieven. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen van [appellante], aangezien de veiling van haar woning op 20 februari 2019 had plaatsgevonden en de gunning gepland stond voor 26 februari 2019. Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat ING niet gerechtigd was om haar persoonsgegevens in het EVR op te nemen, maar dat er wel voldoende grond was voor opname in het IVR. Het hof heeft de vordering van [appellante] tot verwijdering uit het EVR toegewezen, maar de overige vorderingen afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd tussen partijen.