ECLI:NL:GHAMS:2019:1870

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
23-002194-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met noodweerverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van een persoon op 18 juli 2017 te Amsterdam. De verdachte had de aangever geslagen, wat leidde tot een val. In hoger beroep heeft de verdachte aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door een instappende passagier. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding, en dat de handeling van de verdachte niet gerechtvaardigd was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 400,00 en 8 dagen hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de mishandeling en de impact op het slachtoffer en omstanders. Het hof heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de straf bepaald met inachtneming van de draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002194-18
datum uitspraak: 16 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-001199-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2019.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal (met kracht) te slaan en/of te stompen tegen/op het gezicht/hoofd van voornoemde [slachtoffer] (ten gevolge waarvan deze ten val is gekomen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juli 2017 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door eenmaal met kracht te slaan tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij bij het uitstappen uit de trein werd geduwd door een instappende passagier. Daarop heeft de verdachte de passagier aangesproken op zijn gedrag. De verdachte voelde zich gelet op de omstandigheid dat hij zich op dat moment nabij de rand van het perron bevond, en hij bang was met zijn voet tussen de trein en het perron te komen onveilig. De verdachte heeft de passagier daarom geslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verstaat hetgeen de verdachte heeft aangevoerd als een beroep op noodweer. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat geen sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de aangever. Het hof leidt uit het dossier af dat sprake was van een botsing per ongeluk, die redelijkerwijs niet voor een aanval viel aan te zien, en die dus ook geenszins een klap tegen de kaak van de aangever rechtvaardigde.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, is dit strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, waarvan € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdachte heeft aangevoerd dat als hij een geldboete krijgt, hij die zo mogelijk in termijnen wil betalen vanwege zijn beperkte draagkracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft een persoon die de trein instapte tegen het hoofd geslagen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn toegebracht. Het incident zal niet alleen het slachtoffer angst hebben ingeboezemd, maar ook bij omstanders gevoelens van onveiligheid teweeg hebben gebracht. Het hof rekent de verdachte dit zeer onaangename feit aan.
Bij het bepalen van de strafoplegging neemt het hof de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht alsmede de draagkracht van de verdachte in aanmerking. De op te leggen geldboete is dermate laag, dat een betaling in termijnen niet aan de orde is.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 21 maart 2018 onder CJIB nummer 0000001300119918.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 april 2019.