ECLI:NL:GHAMS:2019:1869

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
23-003195-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake eenvoudige mishandeling met matiging van straf en omzetting van vordering tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 13 september 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van eenvoudige mishandeling van het slachtoffer op 3 juli 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn, door haar in het gezicht te slaan. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte volgens artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, maar de raadsvrouw van de verdachte pleitte voor matiging van de straf vanwege persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordeling van de verdachte voor mishandeling. Uiteindelijk heeft het hof besloten de taakstraf te matigen naar 30 uren, met een alternatieve hechtenis van 15 dagen.

Daarnaast heeft het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd. Het hof heeft deze vordering toegewezen, maar in plaats van een vrijheidsstraf, een taakstraf opgelegd. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de materiële schade vastgesteld op € 50,00 en de immateriële schade op € 250,00, met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De overige vorderingen van de benadeelde partij zijn niet-ontvankelijk verklaard, en de zaak kan alleen bij de burgerlijke rechter worden voortgezet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003195-18
datum uitspraak: 30 april 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-129319-18 en 15-192271-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 april 2019.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 juli 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 juli 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn, [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de door de politierechter opgelegde taakstraf dient te worden gematigd gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Tijdens een ruzie in een winkel heeft de verdachte, in aanwezigheid van zijn vrouw en zijn twee kinderen, het slachtoffer in haar gezicht geslagen. Aldus heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en haar pijn toegebracht. Het incident zal niet alleen het slachtoffer angst hebben ingeboezemd, maar ook bij omstanders gevoelens van onveiligheid teweeg hebben gebracht. Tegen deze achtergrond is de straf die door de eerste rechter is opgelegd in beginsel gerechtvaardigd. Voorts is uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 april 2019 gebleken dat hij eerder ter zake van mishandeling onherroepelijk is veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt.
Desalniettemin ziet het hof aanleiding, met het oog op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, om de door de politierechter opgelegde taakstraf te matigen en acht het alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat de proeftijd van de vordering wordt verlengd dan wel de gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf. Zij heeft daartoe aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte na het plegen van het strafbare feit voldoende heeft gedaan om recidive in de toekomst te voorkomen. De verdachte heeft immers hulp gezocht bij de huisarts. Ook is hij verhuisd om de conflicten met de buurt achter zich te laten. Verlenging van de termijn van de voorwaardelijk opgelegde straf is daarom een goede stok achter de deur, aldus de raadsvrouw.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof acht oplegging van een vrijheidsstraf thans, mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, niet opportuun en zal in plaats daarvan een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00, bestaande uit € 50,00 ter zake van materiële schade en
€ 350,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit zowel het materieel als het immaterieel gevorderde niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Het hof acht aannemelijk dat de materieel opgevoerde schade, te weten de kapotte bril, het gevolg is geweest van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Voorts komt dit schadebedrag het hof niet onaannemelijk voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voorts is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW, en vergelijkbare jurisprudentie in aanmerking genomen, naar maatstaven van billijkheid schatten op
€ 250,00. Het hof heeft in het bijzonder gelet op de vernedering en angst die het slachtoffer heeft ervaren en de problemen die het slachtoffer hierdoor heeft ondervonden om naar haar werk te gaan. Voorts heeft het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat het incident een grote impact heeft gehad op haar dagelijks leven.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) bestaande uit € 50,00 (vijftig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juli 2018.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 april 2018 met parketnummer 15-192271-17, te weten een gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2019.
Mr. M.F.J.M. is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]